ECLI:NL:CRVB:2013:1227
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering na medisch onderzoek en bezwaar
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante, die als schoonmaakmedewerkster werkzaam was. Appellante meldde zich op 23 januari 2006 ziek vanwege lichamelijke en psychische klachten. Na een medisch en arbeidskundig onderzoek werd vastgesteld dat zij per 21 januari 2008 ongeschikt was voor haar werk, maar geen recht had op een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). In plaats daarvan ontving zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet.
Op 14 februari 2011 meldde appellante zich opnieuw ziek, ditmaal vanwege toegenomen rugklachten en stemmingsklachten. Het Uwv kende haar een ZW-uitkering toe, maar beëindigde deze per 24 augustus 2011, omdat zij weer geschikt werd geacht voor haar eerdere werkzaamheden. Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond na onderzoek door een bezwaarverzekeringsarts.
De rechtbank verklaarde het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond, en oordeelde dat appellante in staat was om ten minste één van de functies die in het kader van de Wet WIA waren geselecteerd, uit te oefenen. In hoger beroep stelde appellante dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was uitgevoerd, omdat er geen nieuwe Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) was opgesteld, ondanks haar toegenomen klachten.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had overwogen dat de geselecteerde functies als maatstaf voor de arbeid gelden en dat het opstellen van een FML in het kader van de ZW niet noodzakelijk was. De Raad bevestigde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat appellante geschikt was voor de geduide functie van productiemedewerker industrie. Het hoger beroep van appellante werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.