ECLI:NL:CRVB:2013:1227

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 juli 2013
Publicatiedatum
31 juli 2013
Zaaknummer
12-1443 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na medisch onderzoek en bezwaar

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante, die als schoonmaakmedewerkster werkzaam was. Appellante meldde zich op 23 januari 2006 ziek vanwege lichamelijke en psychische klachten. Na een medisch en arbeidskundig onderzoek werd vastgesteld dat zij per 21 januari 2008 ongeschikt was voor haar werk, maar geen recht had op een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). In plaats daarvan ontving zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet.

Op 14 februari 2011 meldde appellante zich opnieuw ziek, ditmaal vanwege toegenomen rugklachten en stemmingsklachten. Het Uwv kende haar een ZW-uitkering toe, maar beëindigde deze per 24 augustus 2011, omdat zij weer geschikt werd geacht voor haar eerdere werkzaamheden. Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond na onderzoek door een bezwaarverzekeringsarts.

De rechtbank verklaarde het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond, en oordeelde dat appellante in staat was om ten minste één van de functies die in het kader van de Wet WIA waren geselecteerd, uit te oefenen. In hoger beroep stelde appellante dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was uitgevoerd, omdat er geen nieuwe Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) was opgesteld, ondanks haar toegenomen klachten.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had overwogen dat de geselecteerde functies als maatstaf voor de arbeid gelden en dat het opstellen van een FML in het kader van de ZW niet noodzakelijk was. De Raad bevestigde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat appellante geschikt was voor de geduide functie van productiemedewerker industrie. Het hoger beroep van appellante werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
12/1443 ZW
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ̛s-Gravenhage van
8 februari 2012, 11/8449 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te[woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R. Küçükünal, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juni 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Küçükünal. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J.J. Grasmeijer.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante was werkzaam als schoonmaakmedewerkster. Uit die functie is zij op
23 januari 2006 uitgevallen met lichamelijke en psychische klachten. Na medisch en arbeidskundig onderzoek is vastgesteld dat zij met ingang van 21 januari 2008 ongeschikt was voor het werk als schoonmaakmedewerker, maar dat zij geen recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Met ingang van die datum is haar een uitkering op grond van de Werkloosheidswet toegekend.
1.2. Op 14 februari 2011 heeft appellante zich ziek gemeld wegens toegenomen rugklachten en stemmingsklachten en heeft het Uwv haar een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) toegekend. Bij besluit van 18 augustus 2011 heeft het Uwv de ZW-uitkering van appellante per 24 augustus 2011 beëindigd, omdat zij per die datum weer geschikt werd geacht om het werk te doen dat eerder in het kader van de Wet WIA-beoordeling aan haar werd voorgehouden.
1.3. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 18 augustus 2011. Nadat appellante is onderzocht door een bezwaarverzekeringsarts, heeft het Uwv bij besluit van
29 november 2011 (bestreden besluit) dat bezwaar ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank volgt het Uwv in het standpunt dat appellante in staat moet worden geacht voor ten minste één van de in het kader van de
Wet WIA geduide functies.
3.
In hoger beroep heeft appellante gesteld dat het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig is geweest omdat uitsluitend is uitgegaan van de in het kader van de Wet
WIA-beoordeling opgesteld Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Appellante stelt dat uit medische informatie is gebleken dat haar klachten sinds 2006 zijn toegenomen. Nu door het Uwv niet opnieuw een FML is opgesteld, is onvoldoende rekening gehouden met een toename van de klachten van appellante.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
Voor het wettelijk kader wordt verwezen naar overweging 4 van de aangevallen uitspraak. De rechtbank heeft terecht overwogen dat in een geding als het onderhavige de destijds in het kader van de Wet WIA-beoordeling geselecteerde functies elk afzonderlijk als maatstaf voor de in aanmerking te nemen arbeid gelden. Naar vaste rechtspraak van de Raad
(zie onder meer LJN BG4669) staat in dit geding de passendheid van die functies niet meer ter discussie. Het gaat nog slechts om de vraag of appellante op de datum in geding op medische gronden, naar objectieve maatstaven gemeten, al dan niet ongeschikt was voor elk van die functies. Daaraan wordt toegevoegd dat het opstellen van een FML bij een beoordeling in het kader van de ZW niet nodig is (zie bijvoorbeeld CRvB 22 mei 2013,
LJN CA0752).
4.3.
Appellante betwist de juistheid van het oordeel van de rechtbank dat bij het bestreden besluit appellantes belastbaarheid voor arbeid zorgvuldig en juist is vastgesteld. Hetgeen appellante ter onderbouwing van die stelling heeft aangevoerd, is echter niet overtuigend. Appellante is op het spreekuur geweest van een verzekeringsarts. Op basis van dossierstudie, eigen onderzoek en met verkregen informatie van de orthopedisch chirurg heeft de verzekeringsarts te kennen gegeven dat is gebleken dat er geen functionele beperkingen zijn voor de fysiek en mentaal niet zwaar belastende functies. De verzekeringsarts heeft hiermee op zorgvuldige wijze de aanwezige beperkingen van appellante afgewogen tegen de belasting in de maatgevende arbeid.
4.4.
De bezwaarverzekeringsarts heeft op basis van dossierstudie, verkregen inlichtingen tijdens de hoorzitting en eigen onderzoek op verantwoorde wijze geconcludeerd dat appellante met ingang van 24 augustus 2011 geschikt is voor de geduide functie van productiemedewerker industrie (sbc-code 111180), welke destijds in het kader van de
Wet WIA-beoordeling is geselecteerd.
4.5.
Appellante heeft haar in hoger beroep herhaalde standpunt, dat haar beperkingen als gevolg van rugklachten zijn toegenomen, ondersteund met informatie van 25 januari 2012 van neuroloog dr. M.J. Vos. Die informatie duidt er niet op dat de beoordeling door het Uwv onjuist is geweest, nu in de brief geen feiten zijn opgenomen die niet reeds uit de eerdere medische stukken bekend waren.
5.
Uit hetgeen hiervoor onder 4.1 tot en met 4.5 is overwogen, volgt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van J.R. Baas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2013.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) J.R. Baas
JvC