ECLI:NL:CRVB:2013:1226

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 juli 2013
Publicatiedatum
31 juli 2013
Zaaknummer
12-1718 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de zorgvuldigheid van het onderzoek door het Uwv in het kader van de WAO-uitkering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, waarin de appellant, die een WAO-uitkering ontving, zijn bezwaren tegen een herziening van die uitkering aanvoert. De Centrale Raad van Beroep heeft op 31 juli 2013 uitspraak gedaan. De appellant had een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met een arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Na een melding van de appellant dat zijn beperkingen waren toegenomen, heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) een medisch en arbeidskundig onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek werd uitgevoerd door psychiater G. Duisterwinkel, die op 31 oktober 2010 een rapportage heeft uitgebracht. Op basis van de conclusies uit dit onderzoek heeft het Uwv de WAO-uitkering per 27 maart 2011 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.

De appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, waarna het Uwv een aanvullend medisch onderzoek heeft verricht en informatie van de huisarts heeft ontvangen. Het Uwv handhaafde zijn standpunt en verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de medische bevindingen van het Uwv niet onjuist waren en dat de beperkingen van de appellant niet waren onderschat. De rechtbank verwierp ook de gronden van de appellant met betrekking tot zijn klachten.

In hoger beroep herhaalt de appellant zijn standpunt dat hij meer beperkingen ondervindt dan het Uwv heeft aangenomen, en verwijst naar recente medische bevindingen. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het Uwv zorgvuldig onderzoek heeft verricht en dat de door de appellant ingebrachte medische informatie geen vragen oproept bij het onderzoek van het Uwv. Het verzoek om een deskundige te benoemen wordt afgewezen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep niet slaagt. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
12/1718 WAO
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van
29 februari 2012, 11/6218 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S. van der Giesen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juni 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van der Giesen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.J.F. Bär.

OVERWEGINGEN

1.
Appellant was een uitkering toegekend op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Naar aanleiding van een melding van appellant dat zijn beperkingen zouden zijn toegenomen, heeft het Uwv een medisch en arbeidskundig onderzoek verricht. In het kader van dat onderzoek heeft psychiater G. Duisterwinkel, op verzoek van het Uwv, op 31 oktober 2010 een rapportage uitgebracht. Naar aanleiding van de conclusies uit dat onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 26 januari 2011 de WAO-uitkering per 27 maart 2011 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
2.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 26 januari 2011. Naar aanleiding daarvan heeft het Uwv een medisch onderzoek verricht en is informatie van de huisarts van appellant ontvangen. Vervolgens heeft arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Het Uwv heeft op basis van die onderzoeken bij besluit van 20 juni 2011 (bestreden besluit) het eerder ingenomen standpunt gehandhaafd dat de mate van arbeidsongeschiktheid per 27 maart 2011 25 tot 35% bedraagt en heeft het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Bij de aangevallen uitspraak is dat beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de medische bevindingen van het Uwv niet onjuist zijn en dat de beperkingen van appellant door het Uwv niet zijn onderschat. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van functionele beperkingen aan het gebruik van de handen, terwijl uit de informatie van de neuroloog niet kan worden vastgesteld welke gevolgen appellant ondervindt door een carpaal tunnelsyndroom. De rechtbank onderschreef dat er geen medische onderbouwing was voor een aantal psychiatrische klachten. De rechtbank heeft voorts de gronden van appellant met betrekking tot duizeligheid en een urenbeperking verworpen. De rechtbank oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd waarom appellant de in het kader van de bepaling van de mate van arbeidsongeschiktheid voorgehouden functies kan verrichten.
4.
De gronden van appellant in hoger beroep komen er op neer dat hij meer beperkingen ondervindt dan door het Uwv wordt aangenomen. Appellant wijst daarbij op recente medische bevindingen en informatie van de GGMD waarin een aantal diagnoses is opgenomen.
5.
De Raad komt tot de volgende beoordeling
5.1.
Uit de medische informatie die zich in het dossier bevindt en uit de gegevens die appellant heeft ingebracht, volgt niet dat het Uwv ten aanzien van appellant onvoldoende zorgvuldig onderzoek heeft verricht. Ten tijde in geding was appellant niet in behandeling voor zijn psychische klachten. De psychiater die appellant op verzoek van het Uwv heeft onderzocht, heeft bij appellant geen psychiatrische ziekte geconstateerd. De informatie van GGMD die door appellant in hoger beroep is ingebracht, vermeldt als relevante datum
19 april 2013 en later, en heeft daarom betrekking op een moment dat bijna twee jaar na de datum in geding is gelegen. De conclusies uit die rapportage dragen verder een voorlopig karakter. Voor de gestelde oogklachten is geen onderbouwing gegeven.
5.2.
Anders dan appellant lijkt te stellen, heeft het Uwv met een groot aantal gestelde beperkingen, ondanks het ontbreken van een medische onderbouwing daarvoor, rekening gehouden door deze te verwerken in de zogenoemde Functionele Mogelijkheden Lijst. Zo zijn er beperkingen opgenomen ten aanzien van leiding geven, horen en trillingen. Tevens is rekening gehouden met beperkingen bij het werken met toetsenbord en muis. Ook is met deze beperkingen rekening gehouden bij de duiding van de functies.
5.3.
De door appellant ingebrachte medische informatie roept geen vragen op bij het door het Uwv verrichte onderzoek, om welke reden het verzoek om de benoeming van een deskundige wordt afgewezen.
5.4.
Voor het overige wordt verwezen naar het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde uitgebreide motivering.
5.5.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
6.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigd de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van J.R. Baas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2013.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) J.R. Baas
eh