ECLI:NL:CRVB:2013:1224

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 juli 2013
Publicatiedatum
31 juli 2013
Zaaknummer
12-383 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake arbeidsongeschiktheid en medische grondslag van het bestreden besluit

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad, waarin de appellant, die een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering ontving, zijn arbeidsongeschiktheid betwist. De Centrale Raad van Beroep heeft zich in deze zaak enkel gericht op de medische grondslag van het bestreden besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De appellant had in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens ingediend die de eerdere oordelen van de rechtbank konden ondermijnen. Het Uwv had eerder vastgesteld dat de appellant per 9 februari 2011 herzien was naar een arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. De rechtbank had geoordeeld dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de functies die aan de appellant waren toegewezen, niet in strijd waren met zijn vastgestelde belastbaarheid.

De appellant voerde aan dat een neuropsychologisch onderzoek had aangetoond dat er sprake was van een toename van cognitieve beperkingen. Echter, de Raad oordeelde dat de bevindingen van het neuropsychologisch onderzoek niet konden leiden tot het vaststellen van meer beperkingen op de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML), omdat er geen medisch-specialistisch rapport was dat deze bevindingen ondersteunde. De Raad bevestigde dat de appellant geen rapportage had ingediend van de neuroloog die zijn klachten kon onderbouwen.

De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de eerder vastgestelde beperkingen en dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
12/383 WAO
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van
16 december 2011, 11/1651 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H. De Besten hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juni 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Den Besten. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A. Ruis.

OVERWEGINGEN

1.
Voor de feiten die ten grondslag liggen aan het geschil wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak.
2.
Appellant heeft zich toegenomen arbeidsongeschikt gemeld vanuit een situatie dat hij een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering ontving, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.
3.1.
Het Uwv heeft naar aanleiding van de melding van appellant, na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek, de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant bij besluit van 9 december 2010, per 9 februari 2011 herzien naar 45 tot 55%.
3.2.
Het beroep tegen dit besluit is bij besluit van 28 juni 2011 (bestreden besluit) door het Uwv ongegrond verklaard.
4.
Het beroep van appellant tegen het bestreden besluit is door de rechtbank ongegrond verklaard. De door appellant ingediende contra-expertises van bedrijfsarts/verzekeringsarts J.H. de Bruine en arbeidsdeskundige drs. ing. V. van Koersveld, hebben de rechtbank noch voldoende aanleiding gegeven voor twijfel aan het medische en arbeidskundige oordeel van het Uwv, noch aanleiding gegeven voor het benoemen van een deskundige.
5.
In hoger beroep verwijst appellant naar een neuropsychologisch onderzoek van klinisch/medisch psycholoog drs. W. Wüst van 12 maart 2012 en diens brief van 10 mei 2012 en de brief van 29 mei 2013 van R.J.M. Terlingen van de praktijk voor Osteopathie en natuurgeneeskunde. Hij stelt zich op het standpunt dat met het neuropsychologisch onderzoek is aangetoond dat er sprake is van een toename van cognitieve beperkingen en de rechtbank ten onrechte de door hem in beroep ingediende contra-expertises niet heeft gevolgd. Daarnaast zijn de door het Uwv voor hem geschikt geachte functies ongeschikt ten aanzien van de combinatie autorijden en computerwerk vanwege zijn tennisellebogen.
6.
Het Uwv verwijst in hoger beroep naar de uitspraken van de Raad van 3 oktober 2008,
LJN BF6777, en van 30 november 2011, LJN BU6829, en de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts van 26 april 2012. Voor de beoordeling van de bevindingen van een neuropsychologisch onderzoek is volgens het Uwv informatie van de medische specialist die het onderzoek heeft aangevraagd noodzakelijk. Deze informatie ontbreekt, zodat het neuropsychologisch onderzoek niet kan leiden tot het vaststellen van meer beperkingen op de zogenoemde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML).
7.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
7.1.
In hoger beroep is slechts het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de medische grondslag van het bestreden besluit in geschil.
7.2.1.
Uit vaste rechtspraak van de Raad, zoals de uitspraken waar naar is verwezen door het Uwv, volgt dat de bevindingen van een neuropsycholoog en de bij neuropsychologisch onderzoek vastgestelde cognitieve tekorten op zichzelf betekenis kunnen hebben voor de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid. Daarvoor is echter wel vereist dat die bevindingen en cognitieve tekorten op grond van een medisch-specialistisch rapport kunnen worden herleid naar medisch vastgestelde stoornissen. De bevindingen en cognitieve tekorten moeten een logisch en consistent verband houden met beperkingen voortvloeiend uit eigenschappen die zijn aan te merken als ziekte of gebrek op neurologisch of psychiatrisch gebied.
7.2.2.
Ter zitting van de Raad heeft appellant toegelicht dat hij door neuroloog M. Bax is gezien vanwege zijn armklachten en via de huisarts is verwezen voor een neuropsychologisch onderzoek. Appellant heeft geen rapportage van neuroloog Bax of een andere specialist ingediend waaruit is af te leiden dat de eventueel vastgestelde cognitieve deficiënties zijn terug te voeren op medisch vastgestelde stoornissen. Zodoende heeft het Uwv zich terecht op het standpunt gesteld dat het neuropsychologisch onderzoek niet kan leiden tot het vaststellen van meer beperkingen op de FML.
7.3.
Het verzoek ter zitting van de Raad om een neuroloog te benoemen als deskundige wordt afgewezen. Appellant was in het verweerschrift van het Uwv van 20 april 2012 gewezen op de in 7.2.1 genoemde eisen en neuroloog Bax heeft naar aanleiding van het aan hem toegezonden neurologische onderzoek geen aanleiding gezien voor een vervolgrapportage of een nader onderzoek, terwijl uit de verzekeringsgeneeskundige rapportage van het Uwv van
26 april 2012 volgt dat de in de conclusie van het neuropsychologisch onderzoek geformuleerde knelpunten weinig prominent en eenduidig zijn.
7.4.
Ook ten aanzien van de in hoger beroep overige geclaimde beperkingen is onvoldoende aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de voor appellant vastgestelde beperkingen, zoals vastgelegd in de FML van 3 december 2010. Appellant heeft in hoger beroep geen medische gegevens ingediend die aanleiding geven om te twijfelen aan het oordeel van de rechtbank. Die aanleiding volgt in elk geval niet uit de in hoger beroep door appellant overgelegde brief van 29 mei 2013 van osteopaat Terlingen nu deze slechts algemeen geformuleerde klachten zonder een medisch geobjectiveerde oorzaak kent. Tevens heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat het Uwv afdoende heeft gemotiveerd dat in de geduide functies geen sprake is van een overschrijding van de voor appellant vastgestelde belastbaarheid in de FML.
7.5.
Hetgeen is overwogen in 7.2.1 tot en met 7.4 leidt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
8.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van J.R. Baas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2013.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) J.R. Baas
eh