ECLI:NL:CRVB:2013:1207

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 juli 2013
Publicatiedatum
30 juli 2013
Zaaknummer
12-2810 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroepschrift wegens termijnoverschrijding in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, vertegenwoordigd door mr. R.A. van Heijningen, had hoger beroep ingesteld tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn beroepschrift door de rechtbank. De rechtbank had geoordeeld dat het beroepschrift niet tijdig was ingediend en dat er geen omstandigheden waren die een verschoonbare termijnoverschrijding konden rechtvaardigen, zoals vastgelegd in artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De feiten van de zaak zijn als volgt: het college van burgemeester en wethouders van Diemen had op 20 april 2011 de bijstandsverlening aan de appellant met terugwerkende kracht ingetrokken. Het bezwaar van de appellant tegen dit besluit werd op 23 juni 2011 ongegrond verklaard. De appellant diende zijn beroepschrift op 10 augustus 2011 in, maar de rechtbank ontving dit pas op 8 september 2011, wat na de wettelijke termijn van zes weken was. De rechtbank kon niet bevestigen dat het beroepschrift op de juiste datum was verzonden, en de appellant kon geen bewijs leveren van tijdige verzending.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de termijn voor het indienen van het beroepschrift op 2 juli 2011 begon en eindigde op 12 augustus 2011. De Raad concludeerde dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij het beroepschrift tijdig had verzonden. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk, omdat de appellant geen omstandigheden had aangevoerd die een verschoonbare termijnoverschrijding konden rechtvaardigen. De uitspraak werd gedaan in het openbaar, en er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
12/2810 WWB
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 5 april 2012, 11/4380 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Diemen (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.A. van Heijningen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op 18 juni 2013, waar partijen niet zijn verschenen.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 20 april 2011 heeft het college de bijstand van appellant met ingang van
1 januari 2008 ingetrokken. Bij besluit van 23 juni 2011, verzonden 1 juli 2011 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant tegen het besluit van 20 april 2011 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit
niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat het beroepschrift niet tijdig is ingediend en niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant in verzuim is geweest. Daartoe heeft de rechtbank, samengevat, het volgende overwogen. Het per post verzonden beroepschrift van 10 augustus 2011 heeft de rechtbank niet ontvangen. Het beroepschrift heeft de rechtbank pas op 8 september 2011 per fax ontvangen. Van het door appellant gestelde telefonische contact van 12 augustus 2011 met de griffie van de rechtbank, waarbij zou zijn bevestigd dat het beroepschrift was ontvangen, kon geen bevestiging worden verkregen. Ook in het dossier van de eerdere voorlopige voorzieningprocedure van appellant, waarin de voorzieningenrechter op 12 juli 2011 uitspraak heeft gedaan, is het beroepschrift van appellant niet aangetroffen.
3.
Appellant heeft in hoger beroep, samengevat, het volgende aangevoerd.
Mr. Van Heijningen heeft het beroepschrift op 10 augustus 2011 per post naar de rechtbank verzonden, omdat het faxapparaat kapot was. Op 11 augustus 2011 heeft mr. Van Heijningen naar de griffie van de rechtbank gebeld en is de ontvangst van het beroepschrift bevestigd. Omdat mr. Van Heijningen op 8 september 2011 nog steeds geen ontvangstbevestiging had ontvangen, heeft hij op die datum wederom met de griffie gebeld. Nadat mr. Van Heijningen te horen had gekregen dat het beroepschrift niet was ontvangen, heeft hij diezelfde dag het beroepschrift gefaxt naar de rechtbank.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken. Deze termijn vangt op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb aan met ingang van de dag na die waarop het besluit door middel van toezending aan de belanghebbende is bekendgemaakt. In artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is bepaald dat een beroepschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ten aanzien van een na afloop van de beroepstermijn ingediend beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.2.
Vaststaat dat de termijn voor het instellen van beroep is aangevangen op 2 juli 2011 en dat deze is geëindigd op 12 augustus 2011.
4.3.
Appellant heeft de verzending van het beroepschrift op 10 augustus 2011 niet aannemelijk gemaakt. Vaststaat dat de rechtbank het beroepschrift pas op 8 september 2011 heeft ontvangen en dat op dat moment de termijn om beroep in te stellen ruimschoots was overschreden.
4.4.
Appellant heeft geen omstandigheden aangevoerd die zouden kunnen leiden tot een verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb. Voor zover appellant heeft willen betogen dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is, omdat de griffie van de rechtbank op 11 (of 12) augustus 2011 de ontvangst van het beroepschrift ten onrechte heeft bevestigd, slaagt dit betoog niet, reeds omdat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij op 11 (of 12) augustus 2011 telefonisch contact heeft opgenomen met de griffie van de rechtbank. Wel staat vast dat appellant op 8 september 2011 heeft gebeld met de griffie van de rechtbank, maar op dat moment was de termijn voor het indienen van een beroepschrift al ruimschoots overschreden.
4.5.
Uit 4.3 en 4.4 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van P.J.M. Crombach als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2013.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) P.J.M. Crombach

HD