ECLI:NL:CRVB:2013:1205

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 juli 2013
Publicatiedatum
30 juli 2013
Zaaknummer
12-1775 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van verwijtbaarheid bij maatregel in gezinsbijstand onder de WWB

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Utrecht, waarin de appellante, die samen met haar partner bijstand ontving op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), in geschil is over de opgelegde maatregelen door het college van burgemeester en wethouders van Vianen. De appellante en haar partner hebben in de maand november 2010 geen informatie verstrekt over de verblijfplaats van de partner, wat heeft geleid tot een verlaging van de bijstand met 10%. Later, in februari 2011, werd een maatregel van 70% opgelegd vanwege herhaalde schending van de inlichtingenverplichting en het niet nakomen van arbeidsverplichtingen door de partner. Het college verklaarde het bezwaar van de appellante tegen deze maatregel ongegrond.

De rechtbank heeft het beroep van de appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarna de appellante in hoger beroep ging. Tijdens de zitting heeft de appellante haar beroepsgronden met betrekking tot de maatregel van 20% laten vallen, waardoor de discussie zich richtte op de maatregel van 50%. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de maatregel terecht is opgelegd, omdat de WWB-systematiek inhoudt dat de verwijtbaarheid van een van de partners in de gezinsbijstand voldoende is voor het opleggen van een maatregel. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, met P.J.M. Crombach als griffier, en is openbaar uitgesproken op 30 juli 2013.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
12/1775 WWB
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 9 februari 2012, 11/3622 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Vianen (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M. El Ahmadi, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juni 2013. Voor appellante is verschenen mr. El Ahmadi. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J.A.M. van Kempen.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante en A. [R.] (R) ontvingen ten tijde in geding bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor gehuwden.
1.2.
Bij besluit van 13 januari 2011 heeft het college de bijstand van appellante en R over de maand november 2010 verlaagd met 10% gedurende een maand op de grond, kort samengevat, dat appellante en R de op hen rustende inlichtingenverplichting hebben geschonden door geen informatie te verstrekken over de verblijfplaats van R in september 2010.
1.3.
Bij besluit van 25 februari 2011 heeft het college een maatregel opgelegd van 20% gedurende een maand op de grond, samengevat, dat appellante en R, door het college geen informatie te verstrekken over hun verblijfplaats in de periode van 14 tot en met 17 februari 2011 en over de verblijfplaats van R op 18 februari 2011, de op hen rustende inlichtingenverplichting hebben geschonden en dat sprake is van recidive. Voorts heeft het college een maatregel opgelegd van 50% gedurende een maand opgelegd op de grond, samengevat, dat [R.] zijn arbeidsverplichtingen niet was nagekomen door niet bereikbaar te zijn voor arbeidsbemiddeling en niet, zoals in het trajectplan was opgenomen, relevante informatie te verstrekken ten behoeve van een voor hem op te stellen curriculum vitae. Op grond van de artikel 7, eerste lid, van de Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand 2009 van de gemeente Vianen worden deze maatregelen gecumuleerd opgelegd, wat betekent dat de bijstand van appellante en R over de maand februari 2011 met 70% wordt verlaagd.
1.4.
Bij besluit van 20 september 2011 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellante tegen het besluit van 25 februari 2011 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft aangevoerd dat de verweten gedragingen haar niet te verwijten zijn en dat van schending van de inlichtingenverplichting geen sprake is.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ter zitting heeft appellante haar beroepsgronden die zien op de opgelegde maatregel van 20% gedurende een maand laten vallen.
4.2.
Gelet op het verhandelde ter zitting is tussen partijen uitsluitend in geschil het antwoord op de vraag of het college, gelet op de omstandigheid dat appellante niet kan worden verweten dat R niet bereikbaar was voor arbeidsbemiddeling en geen informatie had verstrekt ten behoeve van een voor hem op te stellen curriculum vitae, had moeten afzien van het opleggen van de maatregel van 50% gedurende een maand dan wel deze maatregel had moeten matigen.
4.3.
Deze vraag dient ontkennend te worden beantwoord. De maatregel is immers toegepast op de gezinsbijstand van appellante en R. In die situatie geldt niet als vereiste dat de maatregelwaardige gedraging appellante persoonlijk en individueel moet kunnen worden verweten. De in de WWB neergelegde systematiek heeft tot gevolg dat voor de beoordeling van de verwijtbaarheid van de maatregelwaardige gedraging als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de WWB geldt dat verwijtbaarheid van een van de in de gezinsbijstand begrepen partners voldoende is te achten. Vergelijk de uitspraken van de Raad van 14 december 2010, LJN BO9003, en van 16 augustus 2011, LJN BR5129.
4.4.
Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van P.J.M. Crombach als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2013.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) P.J.M. Crombach

HD