ECLI:NL:CRVB:2013:1201

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 juli 2013
Publicatiedatum
30 juli 2013
Zaaknummer
12-1611 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontheffing van arbeidsverplichtingen op basis van medische rapportages

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, waarbij appellant gedeeltelijk ontheven is van zijn arbeidsverplichtingen op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant ontving bijstand en onderging op verzoek van de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam een medisch en arbeidskundig onderzoek bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De eindrapportage van het Uwv concludeerde dat appellant belastbaar was voor reguliere arbeid voor 20 uur per week, met enkele beperkingen. Appellant was het niet eens met deze conclusie en stelde dat de verzekeringsarts onvoldoende informatie had ingewonnen bij zijn behandelend specialisten en dat zijn medische situatie niet adequaat was weergegeven.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de eindrapportage van het Uwv overtuigend gemotiveerd was en getuigde van een zorgvuldig onderzoek. De Raad oordeelde dat er geen communicatieproblemen waren tussen de verzekeringsarts en appellant en dat de verzekeringsarts voldoende informatie had ontvangen om tot zijn conclusie te komen. De Raad wees erop dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat zijn beperkingen door de verzekeringsarts waren onderschat. De rechtbank had eerder het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Centrale Raad bevestigde deze uitspraak.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking kwam. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van griffier E. Heemsbergen, en werd openbaar uitgesproken op 30 juli 2013.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
12/1611 WWB
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 februari 2012, 11/4947 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G.L.D. Thomas, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 mei 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Thomas. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M. Mulders.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Hij heeft op verzoek van de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam (DWI) in juni 2011 een medisch en arbeidskundig onderzoek ondergaan bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De bevindingen van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige zijn neergelegd in een eindrapportage van 21 juni 2011 van het Uwv aan de klantmanager van de DWI (eindrapportage). De conclusie van de eindrapportage is dat appellant belastbaar is voor reguliere arbeid voor 20 uur per week gedurende 5 dagdelen, met inachtneming van een aantal beperkingen. Appellant is beperkt ten aanzien van langdurig staan en lopen (niet meer dan 2 uur verspreid over de dag), hij kan alleen af en toe traplopen, hij kan dingen van de grond rapen, maar niet kruipend, knielend en hurkend werken, hij kan niet bovenhands werken, maar kan links wel incidenteel bovenhands reiken, rechts zo nodig vaker, maar niet intensief.
1.2.
Bij besluit van 1 juli 2011 heeft het college appellant gedeeltelijk ontheven van de arbeidsverplichtingen als bedoeld in artikel 9 van de WWB. Overeenkomstig de conclusie van de eindrapportage acht het college appellant in staat om 20 uur per week te werken.
1.3.
Bij besluit van 8 september 2011 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant tegen het besluit van 1 juli 2011 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft daarbij aangevoerd dat de verzekeringsarts ten onrechte geen informatie heeft ingewonnen bij zijn behandelend specialisten. Ook is de door hem overgelegde verklaring van de radioloog dr. El Fellah Benaïssa van 24 augustus 2011 niet meegenomen in het bestreden besluit. De verzekeringsarts heeft zich gebaseerd op verouderde medische informatie. Daar komt bij dat appellant de Nederlandse taal niet goed machtig is, zodat de kans bestaat dat hij zijn medische beperkingen niet goed heeft kunnen verwoorden. Appellant heeft nog een brief van de neuroloog dr. L.M.L. de Lau van 11 april 2012 ingezonden. Dit betreft een verwijzing naar de pijnpoli. Uit de verwijzing blijkt dat appellant bekend is wegens chronische hoofd- en nekpijn, soms uitstralend in de linkerarm. Mogelijk is sprake van hemicrania. Volgens appellant wordt hij door al deze klachten in ernstige mate gehinderd in zijn dagelijks functioneren en is het onderzoek naar zijn belastbaarheid niet voldoende zorgvuldig geweest.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling, waarbij hij verwijst naar de aangevallen uitspraak voor de van belang zijnde wettelijke bepalingen.
4.1.
Een bijstandverlenend orgaan is in zaken als hier aan de orde gerechtigd om zich bij zijn besluitvorming te baseren op concrete adviezen van deskundigen. In dit geval is geen situatie aanwezig waarin die regel niet zou opgaan. De door de deskundigen van het Uwv uitgebrachte eindrapportage is overtuigend gemotiveerd. De eindrapportage getuigt ook van een zorgvuldig onderzoek, is inzichtelijk en consistent. Uit de eindrapportage komt ook niet naar voren dat bij de onderzoeken sprake was van een communicatieprobleem tussen de verzekeringsarts en appellant. De verzekeringsarts heeft vermeld dat appellant zijn medische situatie adequaat weergaf. Dat de verzekeringsarts geen contact heeft opgenomen met de behandelend neuroloog en orthopeed wordt niet onzorgvuldig geacht. Uit de eindrapportage en het aanvullende e-mailbericht van de stafverzekeringsarts van 4 augustus 2011 komt immers naar voren dat appellant veel informatie heeft meegebracht naar het spreekuur van de verzekeringsarts, zowel spreekuurkaarten als inhoudelijke informatie van de behandelend neuroloog en orthopeed. Deze informatie is vermeld in de eindrapportage en meegewogen bij de belastbaarheid van appellant.
4.2.
Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat zijn beperkingen door de verzekeringsarts zijn onderschat. Dat blijkt ook niet uit de verklaring van de radioloog dr. Benaïssa van
24 augustus 2011. Zoals ook door de rechtbank is overwogen, komt uit deze verklaring naar voren dat bij appellant sprake is van een kleine vernauwing van de discus, posterieur, bij C5/C6 en C6/C7, waarbij als conclusie is gemeld: “Afwezigheid van discale hernia of aantoonbaar nauw nekwervelkanaal”. De rechtbank kan dan ook worden gevolgd in haar oordeel dat de door deze radioloog beschreven geringe afwijking niet leidt tot ernstiger beperkingen dan door de verzekeringsarts zijn vastgesteld.
4.3.
Ook de verwijsbrief van neuroloog De Lau van 11 april 2012 leidt niet tot de conclusie dat de beperkingen van appellant door de verzekeringsarts niet juist zijn vastgesteld, nu de daarin vermelde klachten bij de verzekeringsarts bekend waren.
4.4.
Ten slotte kan ook uit het door appellant in hoger beroep overgelegde besluit van 4 april 2013, waarbij appellant - kort samengevat - voor een half jaar is ontheven van de sollicitatieplicht, niet leiden tot de conclusie dat het hoger beroep slaagt, reeds omdat aan dit besluit geen medisch onderzoek ten grondslag ligt, maar, zoals door appellant ter zitting is toegelicht, enkel is gebaseerd op een advies van de klantmanager.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitsprak komt voor bevestiging in aanmerking.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2013.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) E. Heemsbergen

HD