ECLI:NL:CRVB:2013:1192

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 juli 2013
Publicatiedatum
30 juli 2013
Zaaknummer
12-88 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bijstandsverlening op grond van verblijf buiten Nederland

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. Appellante ontving bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en heeft van 30 september 2010 tot 18 oktober 2010 in Turkije verbleven. Het college van burgemeester en wethouders van Westland heeft besloten om appellante over deze periode geen bijstand te verlenen, omdat zij in juli 2010 al langer dan de maximale toegestane periode van vier weken buiten Nederland had verbleven. Het college stelde dat er geen dringende redenen waren om van deze regel af te wijken.

De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij naar Turkije moest afreizen om de begrafenis van haar ex-partner te regelen, die op 29 september 2010 was overleden. Appellante stelde dat deze situatie een zeer dringende reden vormde om bijstand te verlenen, zoals bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB.

De Raad heeft echter geoordeeld dat de omstandigheden die appellante heeft aangevoerd niet voldoende waren om te concluderen dat er sprake was van een acute noodsituatie die bijstandsverlening rechtvaardigde. De Raad heeft vastgesteld dat het verblijf van appellante in Turkije niet te maken had met haar eigen situatie, maar met die van haar overleden ex-partner. Bovendien heeft appellante haar beroep op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens niet onderbouwd.

Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep van appellante afgewezen. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
12/88 WWB
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 23 november 2011, 11/1746 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te[woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Westland (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E. Yeniasci, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op 18 juni 2013, waar partijen niet zijn verschenen.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontvangt bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Zij heeft van 30 september 2010 tot 18 oktober 2010 in Turkije verbleven.
1.2.
Bij besluit van 20 oktober 2010, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 25 januari 2011 (bestreden besluit), heeft het college besloten appellante over de periode van 30 september 2010 tot 18 oktober 2010 geen bijstand te verlenen op de grond dat zij in juli 2010 al langer dan de maximale toegestane periode van vier weken buiten Nederland verblijf heeft gehouden. Dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB doen zich niet voor.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 13, eerste lid, aanhef en onder d (thans: e), van de WWB heeft geen recht op bijstand degene die per kalenderjaar langer dan vier weken verblijf houdt buiten Nederland dan wel een aaneengesloten periode van langer dan vier weken verblijf houdt buiten Nederland.
4.2.
Vaststaat dat appellante eerder in 2010 al langer dan vier weken in het buitenland verblijf had gehouden, zodat het haar, gelet op 4.1, niet was toegestaan om in dat jaar nog langer met behoud van bijstand in het buitenland verblijf te houden. Volgens vaste rechtspraak (CRvB 15 juni 2009, LJN BK3316) is de reden van het (langduriger) verblijf buiten Nederland op zichzelf niet van belang.
4.3.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de WWB kan toch bijstand worden verleend, indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken. Appellante heeft zich beroepen op zeer dringende redenen. Zij heeft aangevoerd dat zij op 30 september 2010 uit acute nood naar Turkije moest afreizen om de begrafenis van haar op 29 september 2010 overleden ex-partner te organiseren. Haar ex-partner had geen uitvaartverzekering afgesloten. Zij moest alles in haar eentje regelen.
4.4. Voor zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB dient vast te staan dat sprake is van een acute noodsituatie en dat de behoeftige omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand volstrekt onvermijdelijk is. Volgens vaste rechtspraak (CRvB 1 december 2009, LJN BK6576) is een acute noodsituatie aan de orde indien een situatie van levensbedreigende aard is of blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben. Eveneens volgens vaste rechtspraak (CRvB 8 maart 2005, LJN AT4471) kunnen die dringende redenen uitsluitend betrekking hebben op degene die, hoewel hij geen recht heeft op bijstand, niettemin voor bijstand in aanmerking wil komen.
4.5.
De Raad is met de rechtbank en het college van oordeel dat wat appellante heeft aangevoerd over het moeten regelen van de begrafenis van haar ex-partner niet de conclusie rechtvaardigt dat sprake was van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB. Vaststaat dat het verblijf van appellante in Turkije niet te maken had met haar eigen situatie maar met die van haar overleden ex-partner.
4.6.
Het beroep van appellante op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) slaagt niet, reeds omdat appellante dit beroep op geen enkele wijze heeft onderbouwd.
4.7.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van P.J.M. Crombach als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2013.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) P.J.M. Crombach
ew