ECLI:NL:CRVB:2013:1192
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering bijstandsverlening op grond van verblijf buiten Nederland
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. Appellante ontving bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en heeft van 30 september 2010 tot 18 oktober 2010 in Turkije verbleven. Het college van burgemeester en wethouders van Westland heeft besloten om appellante over deze periode geen bijstand te verlenen, omdat zij in juli 2010 al langer dan de maximale toegestane periode van vier weken buiten Nederland had verbleven. Het college stelde dat er geen dringende redenen waren om van deze regel af te wijken.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij naar Turkije moest afreizen om de begrafenis van haar ex-partner te regelen, die op 29 september 2010 was overleden. Appellante stelde dat deze situatie een zeer dringende reden vormde om bijstand te verlenen, zoals bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB.
De Raad heeft echter geoordeeld dat de omstandigheden die appellante heeft aangevoerd niet voldoende waren om te concluderen dat er sprake was van een acute noodsituatie die bijstandsverlening rechtvaardigde. De Raad heeft vastgesteld dat het verblijf van appellante in Turkije niet te maken had met haar eigen situatie, maar met die van haar overleden ex-partner. Bovendien heeft appellante haar beroep op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens niet onderbouwd.
Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep van appellante afgewezen. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.