ECLI:NL:CRVB:2013:1191

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 juli 2013
Publicatiedatum
30 juli 2013
Zaaknummer
11-6867 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening besluit inzake terugvordering bijstandsverlening

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, vertegenwoordigd door mr. N. Velthorst, heeft hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn verzoek om herziening van een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Dit besluit, genomen op 22 april 2008, betrof de herziening van bijstandsverlening aan een derde partij, U, en de terugvordering van een bedrag van € 85.222,78 van zowel U als appellant. De terugvordering was gebaseerd op het feit dat U had nagelaten te melden dat zij een gezamenlijke huishouding met appellant voerde.

Appellant heeft in maart 2011 verzocht om herziening van het besluit, met de stelling dat er nieuwe feiten waren, namelijk een verklaring van U die zij onder ede had afgelegd tijdens een strafrechtelijke zitting. Het college heeft dit verzoek afgewezen, omdat de gewijzigde verklaring van U geen nieuwe feiten of omstandigheden opleverde die een herziening rechtvaardigden. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft de Raad geoordeeld dat de verklaring van U weliswaar nieuw was, maar niet voldeed aan de criteria van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant, indien hij bezwaar had gemaakt tegen het oorspronkelijke besluit, de mogelijkheid had gehad om aanvullende verklaringen in te brengen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
11/6867 WWB
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
14 oktober 2011, 11/3307 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. N. Velthorst, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juni 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. S.S. Oedit Doebé, kantoorgenoot van mr. Velthorst. Het college heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 22 april 2008 heeft het college de aan [U.] (U) verleende bijstand over de periode van 10 december 1998 tot en met 8 september 2005 herzien (lees: ingetrokken) en de over die periode gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van
€ 85.222,78 van U teruggevorderd. Aan dit besluit ligt ten grondslag dat U in strijd met de op haar rustende inlichtingenverplichting heeft nagelaten te melden dat zij een gezamenlijke huishouding met appellant heeft gevoerd. Bij besluit van - eveneens - 22 april 2008 heeft het college het van U teruggevorderde bedrag van € 85.222,78 mede van appellant teruggevorderd. Appellant heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt.
1.2.
Bij brief van 18 maart 2011 heeft appellant het college verzocht om het besluit van
22 april 2008 te herzien, in die zin dat de periode waarover de kosten van de aan U verleende bijstand mede van appellant zijn teruggevorderd, wordt beperkt tot de periode van 1 januari 2005 tot en met 8 september 2005. Appellant heeft aan dit verzoek ten grondslag gelegd dat de politierechter op basis van een door U ter terechtzitting van 12 oktober 2010 onder ede afgelegde verklaring heeft geoordeeld dat alleen gedurende de periode van 1 januari 2005 tot en met 8 september 2005 sprake was van een gezamenlijke huishouding tussen U en appellant.
1.3.
Het college heeft bij besluit van 7 april 2011, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van
25 mei 2011 (bestreden besluit), het verzoek van 18 maart 2011 afgewezen. Aan de besluitvorming heeft het college, kort samengevat, ten grondslag gelegd dat de omstandigheid dat U haar verklaring die zij in het kader van het onderzoek van de sociale recherche heeft afgelegd tijdens de zitting van de strafrechter heeft gewijzigd geen nieuwe feiten en omstandigheden oplevert om een ander standpunt in te nemen.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft, kort samengevat, aangevoerd dat de verklaring die U ter terechtzitting van de politierechter op
12 oktober 2010 onder ede heeft afgelegd een nieuw feit of veranderde omstandigheid is in de zin van artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het verzoek van appellant strekt ertoe dat het college terugkomt van zijn eerdere besluit van 22 april 2008. Dat besluit is in rechte onaantastbaar geworden. Overeenkomstig hetgeen voor een herhaalde aanvraag is bepaald in artikel 4:6 van de Awb mag van degene die een bestuursorgaan verzoekt om van een eerder ambtshalve genomen besluit terug te komen, worden verlangd dat hij bij dit verzoek nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden vermeldt die dit verzoek rechtvaardigen.
4.2.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de verklaring die U op 12 oktober 2010 ter terechtzitting van de politierechter onder ede heeft afgelegd weliswaar nieuw is, maar niet is aan te merken als een nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid in de zin van
artikel 4:6 van de Awb. Deze verklaring betreft in feite niet meer dan een nuancering of aanpassing van de verklaring die U eerder op 1 februari 2008 tegenover de sociale recherche had afgelegd. Appellant had, indien hij bezwaar had gemaakt tegen het besluit van 22 april 2008 en eventueel verder had geprocedeerd, in de bezwaar- en beroepsprocedure een nadere verklaring van U kunnen inbrengen en/of U als getuige kunnen laten horen.
4.4.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt daarom voor bevestiging in aanmerking.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van P.J.M. Crombach als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2013.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) P.J.M. Crombach

HD