In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Weert. Appellante, die sinds 2004 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), werd beschuldigd van het voeren van een gezamenlijke huishouding met een man genaamd J. Dit naar aanleiding van anonieme meldingen over haar woon- en leefsituatie. Het college had op basis van een huisbezoek op 28 mei 2010, dat door appellante als onrechtmatig werd betwist, besloten haar bijstand over een bepaalde periode in te trekken en de gemaakte kosten terug te vorderen.
De Raad oordeelde dat het huisbezoek onrechtmatig was, omdat er geen redelijke grond bestond voor het binnentreden in de woning van appellante. De bevindingen van dit huisbezoek mochten daarom niet worden gebruikt om de conclusie te onderbouwen dat appellante een gezamenlijke huishouding voerde. De Raad concludeerde dat de verklaringen van appellante en J onvoldoende bewijs boden voor de stelling van het college. Hierdoor was er geen basis voor de intrekking van de bijstand en de terugvordering van de kosten.
De Raad vernietigde het besluit van het college en herstelde de situatie door het besluit van 29 juni 2010 te herroepen. Tevens werd het college veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 1.888,-- bedroegen. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en rechtmatigheid bij het afleggen van huisbezoeken in het kader van sociale zekerheidswetgeving.