ECLI:NL:CRVB:2013:1189

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 juli 2013
Publicatiedatum
30 juli 2013
Zaaknummer
12-108 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand op grond van de Wet werk en bijstand na niet verschijnen op uitnodiging

In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstandsverlening aan appellant op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant ontving sinds 1 september 2008 bijstand, maar in het kader van een onderzoek naar zijn woon- en leefsituatie heeft de sociaal rechercheur op 18 mei en 1 juni 2010 geprobeerd een huisbezoek af te leggen, waarbij appellant niet thuis was. Vervolgens is appellant uitgenodigd voor een gesprek op 8 juni 2010, maar hij is niet verschenen. Het college heeft daarop zijn recht op bijstand met ingang van 8 juni 2010 opgeschort en hem uitgenodigd voor een nieuw gesprek op 10 juni 2010. Ook voor dit gesprek is appellant niet verschenen, wat leidde tot de beëindiging van zijn bijstandsverlening per 8 juni 2010.

Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het college heeft deze ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep is gegaan. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat er geen aanleiding is om het standpunt van appellant te volgen dat hij door zijn medische situatie niet in staat was om op de uitnodiging in te gaan. De Raad heeft vastgesteld dat appellant niet heeft aangetoond dat hij zich tijdig heeft afgemeld voor de gesprekken en dat het college in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid tot opschorting en intrekking van de bijstand.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. Er zijn geen gronden voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak is openbaar gedaan op 30 juli 2013.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
12/108 WWB
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
23 november 2011, 11/5365 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Gouda (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.G. van den Heuvel, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juni 2013. Voor appellant is verschenen mr. Van den Heuvel. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door C.M.P. de Wit.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving vanaf 1 september 2008 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
In verband met een onderzoek naar de woon-en leefsituatie van appellant heeft sociaal rechercheur [Q.] (sociaal rechercheur) op 18 mei en 1 juni 2010 getracht een huisbezoek af te leggen op het woonadres van appellant. Appellant is daarbij niet thuis aangetroffen. Vervolgens heeft de sociaal rechercheur appellant bij brief van 2 juni 2010 uitgenodigd voor een gesprek op 8 juni 2010. Daarbij is tevens vermeld welke gegevens appellant mee moest nemen naar het gesprek.
1.3.
Omdat appellant niet is verschenen op het geplande gesprek heeft het college bij besluit van 8 juni 2010 met toepassing van artikel 54, eerste lid, van de WWB het recht op bijstand met ingang van 8 juni 2010 opgeschort. Daarbij heeft het college appellant in de gelegenheid gesteld het verzuim te herstellen en hem uitgenodigd voor een gesprek op 10 juni 2010. Het college heeft appellant er op gewezen dat het zijn bijstand zal beëindigen als hij geen gevolg geeft aan deze uitnodiging. De sociaal rechercheur heeft appellant op 8 juni 2010 ook nog een afzonderlijke uitnodiging voor het gesprek gestuurd.
1.4.
Bij besluit van 28 juni 2010 heeft het college de bijstand van appellant met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB, met ingang van 8 juni 2010 beëindigd (lees ingetrokken), omdat hij niet op het op 10 juni 2010 geplande gesprek is verschenen.
1.5.
Bij besluit van 11 mei 2011 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren tegen de besluiten van 8 en 28 juni 2010 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen deze uitspraak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 54, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB kan het college, indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevraagde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt, dan wel anderszins onvoldoende medewerking heeft verleend en hem dit te verwijten valt, het recht op bijstand opschorten vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft. Ingevolge artikel 54, tweede lid, van de WWB doet het college mededeling van de opschorting aan belanghebbende en nodigt hem uit binnen de door hen te stellen termijn het verzuim te herstellen. Artikel 54, vierde lid, van de WWB bepaalt dat als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, het college na het verstrijken van die termijn het besluit tot toekenning van bijstand kan intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.
Opschorting
4.2.
Vaststaat dat appellant niet is verschenen op het geplande gesprek op 8 juni 2010 noch de in de uitnodiging gevraagde gegevens heeft verstrekt. De beroepsgrond van appellant dat hij zich tijdig heeft afgemeld voor het gesprek op 8 juni 2010, slaagt niet. Het college heeft toegelicht dat inkomende gesprekken, zoals een telefonische afmelding, door het klantcontactcentrum worden doorverbonden naar de afdeling/consulent en dat bij onbereikbaarheid een terugbelverzoek wordt neergelegd bij de desbetreffende afdeling/consulent. Bij de Dienst Werk, Inkomen en Zorg is van een afmelding door J. Lorsé (Lorsé) niets bekend. De sociaal rechercheur heeft, desgevraagd, ontkend een telefonische afmelding te hebben ontvangen. Appellant heeft zijn standpunt dat namens hem door Lorsé is afgebeld niet met controleerbare en verifieerbare gegevens onderbouwd. Dat, zoals appellant stelt, het college in de gelegenheid was binnen een tijdsbestek van drie maanden via telefoonregistraties te onderzoeken of namens appellant is afgebeld kan appellant niet baten, nu het mede gelet op de door het college hiervoor weergegeven toelichting op zijn weg lag om de afmelding aannemelijk te maken. Daarin is hij niet geslaagd.
4.3.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat er geen aanleiding is het standpunt van appellant te volgen dat hij vanwege zijn medische situatie niet in staat was op de uitnodiging in te gaan en dat het college daarvan op de hoogte was of had kunnen zijn. De aangevoerde omstandigheden dat de psychische gesteldheid en het medicijngebruik van appellant bij het college bekend was, dat de communicatie over de medische situatie van appellant via Lorsé liep en dat appellant ontheven was van de arbeidsverplichtingen, bieden voor dit standpunt geen voldoende onderbouwing.
4.4.
Uit 4.2 en 4.3 volgt dat met ingang van 8 juni 2010 aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 54, eerste lid, van de WWB is voldaan. Er is geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot opschorting van het recht op bijstand met ingang van die datum gebruik heeft kunnen maken.
Intrekking
4.5.
Vaststaat dat appellant ook op het geplande gesprek op 10 juni 2010 niet is verschenen en de gevraagde gegevens niet heeft verstrekt. Ten aanzien van de intrekking heeft appellant zich, net zoals bij de opschorting, op het standpunt gesteld dat Lorsé namens hem heeft afgebeld en dat zijn medische situatie hem verhinderde op het gesprek te verschijnen. Nu ook deze gestelde afmelding niet met bewijsstukken is onderbouwd, kan het hoger beroep ook op dit punt niet slagen.
4.6.
Anders dan appellant stelt is de termijn tussen de uitnodiging op 8 juni 2010 voor een gesprek op 10 juni 2010 niet zodanig kort dat het voor hem onmogelijk was om aan de uitnodiging gehoor te geven. Van appellant had een verzoek om uitstel mogen worden verwacht indien de termijn voor hem te kort was.
4.7. Uit 4.5 en 4.6 volgt dat voldaan is aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB. Er is geen grond voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot intrekking van het recht op bijstand met ingang van
8 juni 2010 gebruik heeft kunnen maken.
Conclusie
4.8.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Y.J. Klik, in tegenwoordigheid van A.C. Oomkens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2013.
(getekend) Y.J. Klik
(getekend) A.C. Oomkens

HD