In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Weert. De zaak betreft de terugvordering van bijstandsverlening aan S, die in de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 mei 2010 zou hebben samengewoond met appellant, zonder dit te melden aan het college. Het college had op basis van anonieme meldingen en een onderzoek door de sociale recherche geconcludeerd dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding, wat leidde tot de intrekking van de bijstand en de terugvordering van kosten van bijstand van appellant.
De Raad heeft geoordeeld dat er onvoldoende feitelijke grondslag is voor de conclusie dat S en appellant een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd. De Raad oordeelt dat het college niet bevoegd was om de kosten van de aan S verleende bijstand mede van appellant terug te vorderen, omdat niet is voldaan aan de voorwaarden van de Wet werk en bijstand (WWB). De Raad vernietigt het bestreden besluit van het college en herroept het medeterugvorderingsbesluit van 29 juni 2010. Tevens wordt het college veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 1.888,-- bedragen.
De uitspraak benadrukt het belang van een deugdelijke motivering bij besluiten van het college en de noodzaak om aan de wettelijke vereisten te voldoen bij de terugvordering van bijstandsverlening. De Raad heeft de uitspraak openbaar gedaan en partijen gewezen op de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.