ECLI:NL:CRVB:2013:1186
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de verplichtingen onder de Wet werk en bijstand in het kader van arbeidsinschakeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die bijstand ontvangt op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), had verzocht om volledige vrijstelling van zijn arbeidsverplichtingen vanwege ernstige medische klachten. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam had echter besloten om de appellant niet verdergaand te ontheffen van zijn verplichtingen, maar hem wel te verplichten mee te werken aan voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling.
De rechtbank had het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat het college, met inachtneming van de beschikbare medische gegevens, terecht had besloten dat de appellant niet verdergaand kon worden ontheven van zijn verplichtingen. De Raad benadrukte dat de appellant zelf verantwoordelijk is voor het aannemelijk maken van zijn stelling dat hij volledig arbeidsongeschikt is, en dat hij geen recente medische gegevens had overgelegd die deze stelling onderbouwden.
De Raad concludeerde dat er geen dringende redenen waren om de appellant verdergaand te ontheffen van zijn verplichtingen, en dat het college beoordelingsvrijheid toekomt bij het bepalen van de termijn van een tijdelijke ontheffing. De uitspraak van de Raad bevestigt de noodzaak voor betrokkenen om hun situatie regelmatig te herzien en om medische gegevens te overleggen die hun claims ondersteunen. De uitspraak is gedaan door Y.J. Klik, in tegenwoordigheid van A.C. Oomkens als griffier, en is openbaar uitgesproken op 30 juli 2013.