ECLI:NL:CRVB:2013:1186

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 juli 2013
Publicatiedatum
30 juli 2013
Zaaknummer
12-2849 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verplichtingen onder de Wet werk en bijstand in het kader van arbeidsinschakeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die bijstand ontvangt op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), had verzocht om volledige vrijstelling van zijn arbeidsverplichtingen vanwege ernstige medische klachten. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam had echter besloten om de appellant niet verdergaand te ontheffen van zijn verplichtingen, maar hem wel te verplichten mee te werken aan voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling.

De rechtbank had het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat het college, met inachtneming van de beschikbare medische gegevens, terecht had besloten dat de appellant niet verdergaand kon worden ontheven van zijn verplichtingen. De Raad benadrukte dat de appellant zelf verantwoordelijk is voor het aannemelijk maken van zijn stelling dat hij volledig arbeidsongeschikt is, en dat hij geen recente medische gegevens had overgelegd die deze stelling onderbouwden.

De Raad concludeerde dat er geen dringende redenen waren om de appellant verdergaand te ontheffen van zijn verplichtingen, en dat het college beoordelingsvrijheid toekomt bij het bepalen van de termijn van een tijdelijke ontheffing. De uitspraak van de Raad bevestigt de noodzaak voor betrokkenen om hun situatie regelmatig te herzien en om medische gegevens te overleggen die hun claims ondersteunen. De uitspraak is gedaan door Y.J. Klik, in tegenwoordigheid van A.C. Oomkens als griffier, en is openbaar uitgesproken op 30 juli 2013.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
12/2849 WWB
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 25 april 2012, 11/5441 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te[woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. drs. A.J.G. Tijhuis, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juni 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. E.L.M. Straatsma, kantoorgenoot van mr. Tijhuis, en door
N.W.A. Wandawi, tolk. Het college heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Op 7 juli 2011 heeft hij het college verzocht om volledige vrijstelling van zijn arbeidsverplichtingen in verband met ernstige, chronische medische klachten.
1.2.
Bij besluit van 25 augustus 2011, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 7 oktober 2011 (bestreden besluit), heeft het college appellant tot 25 augustus 2013 ontheven van de actieve sollicitatieplicht, zoals bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB. Het college heeft appellant daarbij wel verplicht mee te werken aan de in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB, bedoelde voorzieningen gericht op de arbeidsinschakeling.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het college de verleende ontheffing verder had moeten uitbreiden en ook geen aanleiding gezien om aan te nemen dat appellant niet kan deelnemen aan een traject gericht op sociale activering of arbeidsinschakeling.
3.
Appellant heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat hij volledig arbeidsongeschikt is en dat het college hiernaar nader onderzoek had moeten doen. Een sociaal activeringstraject zal in zijn situatie van volledige arbeidsongeschiktheid niet leiden tot instroom in arbeid. Tot slot heeft de rechtbank naar de mening van appellant ten onrechte geoordeeld dat er geen wettelijke mogelijkheid is voor een verdergaande ontheffing dan waartoe het college heeft besloten.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB (voor zover hier van belang) is de belanghebbende van 18 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar verplicht naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en deze te aanvaarden (sollicitatieplicht). Op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB is de belanghebbende verplicht gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling, alsmede mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling. Artikel 9, tweede lid, van de WWB bepaalt, voor zover hier van belang, dat het college, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, in individuele gevallen tijdelijk ontheffing kan verlenen van een verplichting als bedoeld in het eerste lid.
4.2.
Zoals de Raad al meermalen heeft overwogen (CRvB 1 juni 2010, LJN BM7208) blijkt uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 9 van de WWB (Kamerstukken II, 2002–2003, 28870, nr. 3, pp. 5–8 en 38–41) dat het college zich bij de op te leggen verplichtingen tot inschakeling in de arbeid moet richten op de mogelijkheden die de betrokkene nog wel heeft en dat periodiek bezien moet worden of de situatie van de betrokkene is gewijzigd. Op grond hiervan moet worden aangenomen dat het college beoordelings- en beleidsvrijheid toekomt bij de bepaling van de termijn van een tijdelijke ontheffing van de in artikel 9, eerste lid, van de WWB genoemde verplichtingen wegens dringende redenen.
4.3.
Het college heeft bij zijn besluitvorming in aanmerking genomen het oordeel van de bedrijfsarts E. Tuyn (bedrijfsarts), zoals neergelegd in de Rapportage Belastbaarheidsonderzoek op basis van medisch onderzoek van 5 december 2008. De bedrijfsarts concludeert daarbij dat appellant belastbaar is voor een traject naar werk, rekening houdend met zijn beperkingen. Gelet op het ernstig gehoorverlies van appellant is hij beperkt voor werkzaamheden waarbij klachten van duizeligheid kunnen optreden en moet rekening worden gehouden met een licht verminderd concentratievermogen. De psychische gesteldheid acht de bedrijfsarts ten opzichte van de vorige keuring duidelijk verbeterd. Vervolgens heeft op basis van het advies van de bedrijfsarts op 19 januari 2009 een onderzoek door een arbeidsdeskundige plaatsgevonden. Deze heeft gekeken naar de mogelijkheden en beperkingen van appellant op de arbeidsmarkt en is in zijn advies met name ingegaan op het taalniveau van appellant. Uit de door het college overgelegde voortgangsrapportage trajectbegeleiding van 30 september 2010 valt op te maken dat appellant in april 2010 is gestart met het traject Nederlandse Taal en Inburgering voor Doven en Slechthorenden gedurende een half jaar voor één dagdeel per week. In deze rapportage wordt geadviseerd het door appellant gevolgde traject voort te zetten. Verder wordt geadviseerd om, wanneer het Nederlands van appellant voldoende is verbeterd, een nieuw medisch onderzoek te laten verrichten om zijn belastbaarheid met het oog op een passend vervolgtraject vast te stellen.
4.4.
Appellant heeft ter onderbouwing van zijn standpunt gewezen op het op 4 juni 2006 opgestelde medisch rapport van keuringsarts M.L. Kanhai van de Axioma groep. Tevens heeft hij verwezen naar zijn medisch journaal en de patiëntenkaart van de huisarts.
4.5.
Anders dan appellant heeft betoogd, is de rechtbank terecht tot het oordeel gekomen dat het college met inachtneming van de beschikbare, onder 4.3 genoemde, medische gegevens heeft kunnen besluiten appellant niet verdergaand te ontheffen van de in artikel 9, eerste lid, van de WWB genoemde verplichtingen.
4.6.
Daarbij is van doorslaggevend belang dat appellant geen medische of andere gegevens heeft overgelegd die blijk geven van dringende redenen, als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de WWB, op grond waarvan het college tot een verdergaande ontheffing had moeten besluiten. Anders dan appellant heeft aangevoerd, ligt het op zijn weg om zijn standpunt dat hij volledig arbeidsongeschikt moet worden geacht aannemelijk te maken. De overgelegde rapportage van Axioma van 4 juni 2006 biedt hiervoor geen aanknopingspunten, reeds vanwege de recentere medische gegevens waarop het college zich heeft gebaseerd. Tevens moet hierbij in aanmerking worden genomen dat de bedrijfsarts in de rapportage van
6 december 2008 heeft geconcludeerd dat de beperkingen van appellant zijn afgenomen ten opzichte van 2006. Ook heeft appellant geen objectieve gegevens overgelegd ter onderbouwing van zijn stelling dat zijn beperkingen na december 2008 zodanig zijn toegenomen dat hij (weer) volledig arbeidsongeschikt is. De Raad acht het ten slotte niet onjuist of onredelijk dat het college de termijn van de ontheffing niet verder in de tijd heeft gelegd. Ook hier geldt dat appellant geen medische of andere gegevens heeft overgelegd op grond waarvan hij voor een langere periode van de actieve sollicitatieplicht had moeten worden ontheven.
4.7.
De stelling dat appellant, gelet op zijn algehele arbeidsongeschiktheid, niet door middel van een traject tot sociale activering zal instromen in arbeid, kan gelet op 4.3 en 4.6 evenmin slagen. Appellant heeft in hoger beroep verwezen naar een niet nader aangeduide uitspraak van de Raad, en daarvan overweging 4.2.1 aangehaald. Voor zover appellant heeft bedoeld te wijzen op de uitspraak van de Raad van 24 april 2012, LJN BW4400, kon dit appellant niet baten. In de hier genoemde uitspraak ging het om een persoon ten aanzien van wie zowel de verzekeringsarts als de arbeidsdeskundige hadden geoordeeld dat er geen reëel perspectief bestond op re-integratie. Een daarmee vergelijkbaar oordeel ontbreekt in de situatie van appellant. Op grond van de onder 4.3 genoemde Rapportage Belastbaarheidsonderzoek kan voor appellant niet worden aangenomen dat er geen reëel perspectief op re-integratie bestaat.
4.8.
Uit 4.1 tot en met 4.7 volgt dat het hoger beroep niet slaagt zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Y.J. Klik, in tegenwoordigheid van A.C. Oomkens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2013.
(getekend) Y.J. Klik
(getekend) A.C Oomkens

HD