In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Haarlem. De appellante, een Nigeriaanse vrouw die in Nederland verblijft, had een aanvraag ingediend voor kinderbijslag op basis van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). De Sociale Verzekeringsbank (Svb) had deze aanvraag afgewezen, met de reden dat appellante niet als ingezetene van Nederland kon worden aangemerkt op de relevante peildata in 2011. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de Svb bij de beoordeling van de ingezetenschap van appellante een onjuist beoordelingskader had gehanteerd. De Raad benadrukte dat de definitie van ingezetene in de AKW vereist dat iemand in Nederland woont, en dat de omstandigheden van de appellante, waaronder haar tijdelijke verblijfsstatus en het feit dat zij in een opvanghuis verbleef, niet leidden tot de conclusie dat zij een duurzame band met Nederland had. De Raad oordeelde dat de Svb zijn beleidsregels niet stelselmatig had toegepast en dat het bestreden besluit niet op een deugdelijke motivering berustte.
De uitspraak vernietigde de eerdere beslissing van de rechtbank en het besluit van de Svb, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit werden in stand gelaten. De Raad oordeelde ook dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling, waarbij de Svb werd veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van appellante, die in totaal € 1888,- bedroegen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige beoordeling van de status van ingezetenschap in het kader van sociale zekerheidswetgeving.