ECLI:NL:CRVB:2013:1166

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 juli 2013
Publicatiedatum
25 juli 2013
Zaaknummer
11-5254 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de hoogte van de loongerelateerde WGA-uitkering (LGU) en de Ziektewet-uitkering (ZW)

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, die stelt dat hij per saldo ongeveer € 150,- per maand minder ontvangt dan hij zou hebben gekregen als hij naast zijn loongerelateerde WGA-uitkering (LGU) niet had gewerkt. De Centrale Raad van Beroep behandelt de zaak naar aanleiding van een eerder besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) en de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch. Appellant heeft zich op 24 april 2007 ziek gemeld en ontving op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidwet. Hij is op 30 oktober 2008 voor een half jaar in dienst getreden, maar heeft zijn werk vanwege ziekte gestaakt op 11 februari 2009. Na afloop van zijn dienstverband ontving hij een Ziektewet-uitkering (ZW) van het Uwv.

Het Uwv heeft vastgesteld dat appellant met ingang van 21 april 2009 recht heeft op een WIA-uitkering. De hoogte van de LGU is vastgesteld op basis van het verschil tussen het WIA-maandloon en het loon dat appellant op dat moment verdiende. Appellant is van mening dat het Uwv bij de berekening van de LGU ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de ZW-uitkering die hij ontving. De Raad overweegt dat de berekening van de LGU correct is uitgevoerd volgens de geldende wet- en regelgeving, en dat de aanname van appellant feitelijk onjuist is. De Raad bevestigt dat als appellant niet had gewerkt, hij recht zou hebben op een lagere LGU.

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep van appellant ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met M.C. Bruning als voorzitter en E.J. Govaers en L.J.A. Damen als leden, in aanwezigheid van griffier I.J. Penning. De beslissing is openbaar uitgesproken op 19 juli 2013.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
11/5254 WIA
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van
23 augustus 2011, 11/1002 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.J.M. Strijbosch, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2013. Appellant is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door L. den Hartog.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant heeft zich op 24 april 2007 ziek gemeld. Hij ontving op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidwet. Met ingang van 30 oktober 2008 is appellant voor een half jaar in dienst getreden bij [naam werkgever] als productiemedewerker voor 12 uur per week. Dit werk heeft appellant vanwege ziekte gestaakt op 11 februari 2009. De werkgever heeft het loon doorbetaald tot het einde van het dienstverband op 30 april 2009. Aansluitend heeft het Uwv aan appellant een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2. Het Uwv heeft bij besluit van 19 februari 2009 vastgesteld dat voor appellant met ingang van 21 april 2009 recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De loongerelateerde WGA-uitkering (LGU) is over de periode van 21 april 2009 tot 21 juni 2009 vastgesteld op 75% van het verschil tussen het WIA-maandloon en het loon dat appellant op dat moment verdiende en vanaf 21 juni 2009 op 70% van dat verschil. Bij besluit van 29 mei 2009 heeft het Uwv met ingang 30 april 2009 de LGU vastgesteld op 70% van het WIA-maandloon.
1.3. Het Uwv heeft bij besluit van 12 oktober 2010 de hoogte van de LGU met ingang van
30 april 2009 alsnog herzien, rekening houdend met het feit dat appellant vanaf 30 april 2009 een ZW-uitkering ontving. Het maandinkomen waarmee het Uwv bij de berekening van de LGU rekening heeft gehouden bedraagt € 508,08 en wordt gevormd door het loon dat ten grondslag ligt aan de ZW-uitkering. Bij besluit van 22 februari 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 12 oktober 2010 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald dat hij tekort wordt gedaan. Volgens appellant ontvangt hij per saldo ongeveer € 150,- per maand minder dan hij ontvangen zou hebben als hij naast zijn LGU niet zou hebben gewerkt. Hij wenst dat bij de berekening van de hoogte van zijn LGU rekening wordt gehouden met de ZW-uitkering die hij heeft ontvangen en niet met het loon waarop de ZW-uitkering is gebaseerd.
4.
De Raad heeft het volgende overwogen.
4.1.
Appellant ontvangt een LGU. Artikel 61 van de Wet WIA bepaalt hoe de hoogte van de LGU moet worden vastgesteld. Op grond van het eerste lid van artikel 61 van de Wet WIA bedraagt de LGU per maand het uitkeringspercentage maal het verschil tussen het
WIA-maandloon en het in die maand verworven inkomen. Artikel 61, achtste lid, van de Wet WIA bepaalt dat onder inkomen in het eerste lid wordt verstaan inkomen uit arbeid in het bedrijfs- en beroepsleven. Artikel 61, negende lid, van de Wet WIA geeft de mogelijkheid bij algemene maatregel van bestuur nadere en zonodig afwijkende regels te stellen met betrekking tot het inkomen, bedoeld in het achtste lid.
4.2.
De algemene maatregel van bestuur die mede gelet op artikel 61, negende lid, van de Wet WIA tot stand is gekomen, is het Inkomensbesluit Wet WIA. Op grond van artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, van het Inkomensbesluit Wet WIA wordt voor de toepassing van onder meer artikel 61 van de Wet WIA als inkomen uit arbeid in het bedrijfs- en beroepsleven beschouwd het loon of de inkomsten die ten grondslag liggen aan een recht op loondervingsuitkering. In de Nota van toelichting bij het Inkomensbesluit Wet WIA is uiteengezet dat deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat in de situatie dat naast een WGA-uitkering een loondervingsuitkering wordt genoten, het loonverlies voor meer dan 70% wordt gedekt. Het bestreden besluit berust op een juiste toepassing van de in 4.1 en 4.2 beschreven bepalingen.
4.3.
De aanname van appellant is overigens ook feitelijk onjuist. Als appellant niet zou hebben gewerkt, zou hij per 30 april 2009 slechts recht hebben op een LGU van 75% (en na twee maanden 70%) van zijn WIA-maandloon van € 2.504,95, zijnde een uitkering van
€ 1.878,71 dan wel € 1.753,46. Nu heeft hij per 30 april 2009 recht op een LGU van
€ 1.497,65 en daarnaast op een ZW-uitkering van € 479,28, namelijk 21,75 maal 70% van het dagloon van € 31,48. In totaal een bedrag van € 1.976,93.
4.4.
Gelet op de overwegingen in 4.1 tot en met 4.3 slaagt het hoger beroep van appellant niet en wordt de aangevallen uitspraak bevestigd.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning als voorzitter en E.J. Govaers en L.J.A. Damen als leden, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2013.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) I.J. Penning

EH