In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op de hoger beroepen van appellant tegen de uitspraken van de rechtbank Amsterdam. Appellant, die in november 2007 naar Nederland kwam, ontving bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) in de vorm van een geldlening. De bijstand werd ingetrokken omdat appellant over een vermogen beschikte na de verkoop van zijn woning. Appellant stelde dat zijn woning op Ibiza geen overwaarde zou opleveren en dat hij daarom recht had op bijstand om niet. De Raad bevestigde de eerste aangevallen uitspraak, waarin de rechtbank oordeelde dat de intrekking van de bijstand terecht was, en dat de voorwaarden voor de bijstandsverlening redelijk waren. De Raad vernietigde echter de tweede aangevallen uitspraak, omdat het college had aangegeven de uitsluiting van appellant van het recht op bijstand niet langer te handhaven. Het verzoek van appellant om vergoeding van wettelijke rente werd afgewezen, omdat niet was aangetoond dat hij schade had geleden door het bestreden besluit. De Raad oordeelde dat de bijstandsverlening in de vorm van een geldlening gerechtvaardigd was, gezien de verwachte verkoop van de woning en de mogelijkheid dat appellant op korte termijn over voldoende middelen zou beschikken. De uitspraak werd gedaan in het openbaar op 25 juli 2013.