ECLI:NL:CRVB:2013:1143

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 juli 2013
Publicatiedatum
24 juli 2013
Zaaknummer
12-416 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van procesbelang in WIA-uitkering en FML-geschil

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een geschil over de toekenning van een WIA-uitkering aan appellante, die per 24 augustus 2010 een uitkering had ontvangen op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat haar bezwaar ongegrond verklaarde. De rechtbank heeft het beroep van appellante niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang, omdat appellante met het aanvechten van de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) geen beter resultaat kon bereiken dan de reeds toegekende uitkering.

Appellante heeft in hoger beroep gesteld dat zij wel procesbelang heeft en dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij geen ander resultaat kan behalen. Zij betoogde dat de FML onterecht aangeeft dat zij, met enige beperkingen, in staat is tot het verrichten van dynamische handelingen. Appellante vreest dat zij in de toekomst geconfronteerd zal worden met de gevolgen van deze beoordeling.

De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellante overwogen en geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat appellante met het aanvechten van de FML geen beter resultaat kan bereiken. De Raad benadrukt dat bij een eventueel heronderzoek een nieuw medisch onderzoek zal plaatsvinden, maar dat de huidige situatie geen aanleiding geeft om het hoger beroep te honoreren. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
12/416 WIA
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
8 december 2011, 11/733 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W.H. Boomstra, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juni 2013. Namens appellante is verschenen mr. Boomstra. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.B. Heij.

OVERWEGINGEN

1.1. Bij besluit van 29 september 2010 heeft het Uwv appellante per 24 augustus 2010 een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. Bij besluit van 15 februari 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 29 september 2010 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit is een rapportage van bezwaarverzekeringsarts A.J.D. Versteeg en een gewijzigde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML), beide gedateerd 10 februari 2011, ten grondslag gelegd.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. De rechtbank heeft verwezen naar rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (onder andere LJN BD8613) waarbij is vastgesteld dat eerst van voldoende procesbelang sprake is indien het resultaat dat met het beroep wordt nagestreefd ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor de indiener feitelijke betekenis kan hebben. In dit geval kan appellante met haar beroep geen ander resultaat ter zake van de mate van arbeidsongeschiktheid bereiken dan in het bestreden besluit is vastgelegd. Appellante ontvangt immers al een WIA-uitkering berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Appellante stelt niet dat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
3.
In hoger beroep heeft appellante zich op het standpunt gesteld dat zij wel procesbelang heeft bij een inhoudelijke beslissing van de rechtbank. Zij heeft zich in bezwaar en beroep verweerd tegen de stelling van het Uwv, zoals vastgelegd in de FML, dat zij, zij het met enige geringe beperkingen, in staat is tot het verrichten van dynamische handelingen. Zij is bang dat zij, als in rechte komt vast te staan dat zij een aantal geringe beperkingen heeft in rubriek 4 (dynamische handelingen), vroeg of laat zal worden geconfonteerd met de gevolgen daarvan. Volgens appellante is er in haar geval in het geheel geen sprake van de mogelijkheid tot het verrichten van dynamische handelingen.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid vastgesteld dat appellante met het aanvechten van de FML geen beter resultaat kan bereiken dan de haar toegekende uitkering. Bij een eventueel heronderzoek zal een nieuw medisch onderzoek worden verricht naar de op dat moment bij appellante bestaande beperkingen en arbeidsmogelijkheden. Hetgeen appellante in hoger beroep nog heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.
4.3.
Gelet op hetgeen in 4.2 is overwogen slaagt het hoger beroep niet en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van
E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2013.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) E. Heemsbergen
IvR