ECLI:NL:CRVB:2013:1141

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 juli 2013
Publicatiedatum
24 juli 2013
Zaaknummer
12-400 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering teveel betaalde WAO-uitkering door het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. De appellant, die teveel aan WAO-uitkering heeft ontvangen, heeft hoger beroep ingesteld tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om een bedrag van € 11.553,64 terug te vorderen. De rechtbank had het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, en de Centrale Raad bevestigt deze uitspraak.

De Raad stelt vast dat er geen geschil bestaat over het feit dat appellant over de periode van 1 januari 2008 tot 1 januari 2011 een bruto bedrag van € 11.553,64 teveel aan uitkering heeft ontvangen. Het Uwv is op grond van artikel 57, eerste lid, van de WAO verplicht om deze teveel betaalde uitkering terug te vorderen. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij niets te verwijten valt en dat hij altijd volledige inlichtingen heeft verstrekt aan het Uwv. Hij stelt dat het Uwv ten onrechte niets met deze informatie heeft gedaan en dat hij vanwege zijn financiële situatie niet in staat is om het teruggevorderde bedrag te betalen.

De Raad oordeelt dat de wettelijke verplichting van het Uwv om terug te vorderen niet afhankelijk is van de schuld van appellant. De Raad benadrukt dat het Uwv alleen kan afzien van terugvordering als er sprake is van een dringende reden, wat in dit geval niet is aangetoond. De Raad bevestigt dat de rechtbank het beroep van appellant terecht ongegrond heeft verklaard en dat het hoger beroep niet slaagt. Er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
12/400 WAO
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
21 december 2011, 11/6809 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 12 juni 2013. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.J. Grasmeijer.

OVERWEGINGEN

1.
Bij besluit van 4 augustus 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het besluit van 7 april 2011 gehandhaafd, waarbij van appellant over de periode van 1 januari 2008 tot 1 januari 2011 een bruto bedrag van € 11.553,64 aan teveel betaalde uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) wordt teruggevorderd.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank vastgesteld dat appellant niet heeft betwist dat hij over de periode van 1 januari 2008 tot 1 januari 2011 een toename in zijn verdiensten heeft gehad. Daardoor is eveneens komen vast te staan dat appellant over die periode een bedrag van € 11.553,64 bruto teveel aan WAO-uitkering heeft ontvangen. Vervolgens heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv op grond van artikel 57, eerste lid, van de WAO verplicht is om een uitkering die teveel is betaald, terug te vorderen. Van deze wettelijke plicht van het Uwv kan op grond van artikel 57, vierde lid, van de WAO alleen worden afgezien, wanneer daarvoor een dringende reden aanwezig is.
3.
In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald dat hem met betrekking tot de terugvordering niets te verwijten valt, omdat hij naar eer en geweten heeft gehandeld en hij het Uwv altijd volledige inlichtingen heeft verstrekt. Volgens appellant heeft het Uwv ten onrechte niets met die informatie gedaan, dan wel is die informatie bij het Uwv zoek geraakt, terwijl het Uwv toch de plicht heeft om zorgvuldig met andermans gegevens om te gaan. Appellant vindt het niet terecht dat hij voor fouten van het Uwv moet opdraaien. Tot slot heeft appellant aangegeven dat hij vanwege zijn financiële situatie niet in staat is om het teruggevorderde bedrag te betalen.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met de rechtbank wordt vastgesteld dat tussen partijen niet in geschil is dat appellant
€ 11.553,64 bruto teveel aan WAO-uitkering heeft ontvangen. Zoals ook de rechtbank heeft overwogen is het Uwv op grond van artikel 57, eerste lid, van de WAO verplicht om de teveel betaalde uitkering terug te vorderen. Daarbij is niet van belang op welke wijze de terugvordering is ontstaan, dan wel aan wiens schuld de terugvordering is te wijten. Op grond van het vierde lid van artikel 57 van de WAO kan het Uwv van zijn verplichting om terug te vorderen alleen afzien wanneer sprake is van een dringende reden. Zoals de Raad eerder in zijn uitspraken heeft overwogen (bijvoorbeeld in CRvB 23 november 2007, LJN BB8663), blijkt uit de geschiedenis van de totstandkoming van deze wettelijke bepaling, dat van een dringende reden alleen bij zeer bijzondere omstandigheden sprake kan zijn. Die omstandigheden moeten met zich brengen, dat de gevolgen van de terugvordering in de specifieke situatie van appellant onaanvaardbaar zijn. In hetgeen door appellant is aangevoerd, wordt geen aanleiding gezien om aan te nemen dat er sprake is van een dringende reden op grond waarvan het Uwv van de terugvordering kan afzien. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit dan ook terecht ongegrond geacht.
5.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6.
Er wordt geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van
E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2013.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) E. Heemsbergen

IJ