ECLI:NL:CRVB:2013:1140

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 juli 2013
Publicatiedatum
24 juli 2013
Zaaknummer
12-305 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Wajong-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak heeft appellante, die lijdt aan autisme, ADHD, dyslexie en pijnklachten, een Wajong-uitkering aangevraagd bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het Uwv heeft deze aanvraag op 29 oktober 2010 afgewezen, waarna appellante bezwaar heeft gemaakt. Het bezwaar werd op 12 april 2011 ongegrond verklaard, gebaseerd op rapporten van een bezwaarverzekeringsarts en een bezwaararbeidsdeskundige. De rechtbank Middelburg heeft in een eerdere uitspraak op 1 december 2011 het beroep van appellante ongegrond verklaard, omdat de medische toestand van appellante voldoende was onderzocht en zij niet kon aantonen dat de medische grondslag van het besluit onjuist was. Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat haar medische beperkingen niet goed zijn ingeschat en dat de functies die haar zijn voorgehouden niet geschikt zijn voor haar. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft geconcludeerd dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de beperkingen van appellante niet zijn onderschat. De Raad heeft vastgesteld dat appellante geen nieuwe medische gegevens heeft ingediend ter ondersteuning van haar stellingen. De rechtbank heeft ook terecht geoordeeld dat de bezwaararbeidsdeskundige voldoende heeft gemotiveerd dat de geselecteerde functies binnen de belastbaarheid van appellante vallen. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel werd afgewezen, omdat er geen sprake was van gelijke gevallen. De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep van appellante afgewezen. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
12/305 WAJONG
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van
1 december 2011, 11/415 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. F.A. van den Berg, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 12 juni 2013. Voor appellante is verschenen
mr. V.M.C. Verhaegen, kantoorgenoot van mr. Van den Berg. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. M.P.W.M. Wiertz.

OVERWEGINGEN

1.
Bij brief van 22 juli 2010 heeft appellante het Uwv gevraagd om in aanmerking te komen voor een uitkering ingevolge de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong) vanwege haar autisme, ADHD, dyslexie en pijnklachten. Bij besluit van 29 oktober 2010 is appellante een Wajong-uitkering geweigerd. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt. Bij besluit van 12 april 2011 is dat bezwaar ongegrond verklaard. Daaraan zijn ten grondslag gelegd rapporten van een bezwaarverzekeringsarts van 28 februari 2011 en van een bezwaararbeidsdeskundige van 8 april 2011.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard op de grond dat uit de medische rapportages is gebleken dat de medische toestand van appellante voldoende uitgebreid is onderzocht en appellante niet aannemelijk heeft kunnen maken dat de medische grondslag van het bestreden besluit onjuist is. De rechtbank was tevens van oordeel dat het beroep van appellante op het gelijkheidsbeginsel - onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 27 april 2011 (LJN BQ4167) - niet kon slagen aangezien geen sprake is van gelijke gevallen. Vervolgens heeft de rechtbank geoordeeld dat de bezwaararbeidsdeskundige gemotiveerd te kennen heeft gegeven waarom de aan appellante voorgehouden functies haar belastbaarheid niet te boven gaan en het Uwv deze functies dus bij de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante heeft mogen betrekken. Tot slot heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv appellante terecht een uitkering op grond van de Wet Wajong heeft geweigerd, aangezien het verlies aan verdiencapaciteit nihil bedraagt.
3.
In hoger beroep heeft appellante herhaald dat haar medische beperkingen (ernstig) zijn onderschat en de haar voorgehouden functies daarom niet voor haar geschikt zijn. Appellante blijft erbij dat zij, gelet op hetgeen door de Raad in voormelde uitspraak BQ4167 is overwogen, in aanmerking moet worden gebracht voor een Wajong-uitkering.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gronden die appellante in hoger beroep naar voren heeft gebracht zijn in essentie gelijk aan de gronden die zij in de bezwaar- en beroepsfase heeft aangevoerd. In hoger beroep heeft appellante ter onderbouwing van haar stellingen geen nieuwe (medische) stukken ingebracht.
4.2.
Terecht en op basis van een juiste motivering heeft de rechtbank geconcludeerd dat zorgvuldig medisch onderzoek is verricht door de verzekeringsartsen en dat op grond van de beschikbare gegevens niet is gebleken dat de medische beperkingen van appellante voor het verrichten van arbeid zijn onderschat. De rechtbank heeft voorts terecht geconcludeerd dat de voor appellante vastgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), waarin een aanzienlijk aantal beperkingen voor haar is opgenomen, niet voor onjuist kan worden gehouden. Daaraan wordt toegevoegd dat appellante haar stelling dat zij verdergaand beperkt moet worden geacht niet met concrete medische gegevens heeft onderbouwd. Bovendien wordt verwezen naar het rapport van een bezwaarverzekeringsarts van 2 maart 2012 waarin adequaat wordt gemotiveerd dat hetgeen appellante in hoger beroep naar voren heeft gebracht geen aanleiding geeft om het eerdere ingenomen standpunt te wijzigen.
4.3.
De rechtbank is terecht tot het oordeel gekomen dat appellante de door de bezwaararbeidsdeskundige geselecteerde voorbeeldfuncties kan verrichten. De bezwaararbeidsdeskundige heeft blijkens het rapport van 8 april 2011 in bijlage C voldoende toegelicht dat de in de FML opgenomen beperkingen niet worden overschreden. Ook in het in hoger beroep ingebrachte rapport van 13 maart 2012 heeft de bezwaararbeidsdeskundige inzichtelijk gemotiveerd geen aanleiding te zien om af te wijken van eerdere getrokken conclusies.
4.4.
Inzake het door appellante gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat van gelijke gevallen geen sprake is. Daaraan wordt nog toegevoegd dat in de zaak BQ4167 onafhankelijke deskundigen zijn ingeschakeld die zich niet met de in die zaak opgestelde FML konden verenigen. In de onderhavige zaak van appellante is daarvan geen sprake.
5.
Gelet op de overwegingen 4.1 tot en met 4.4 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van
E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2013.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) E. Heemsbergen

HD