ECLI:NL:CRVB:2013:1139
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging WAO-uitkering en toegenomen arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WAO-uitkering van appellante, die in hoger beroep is gegaan tegen de beslissing van het Uwv. Appellante ontving vanaf 24 maart 2000 een WAO-uitkering, maar deze werd per 16 december 2007 ingetrokken omdat haar arbeidsongeschiktheid minder dan 15% bleek te zijn. Appellante meldde zich later opnieuw toegenomen arbeidsongeschikt en deed een beroep op de Amber regeling van artikel 39a WAO. Het Uwv oordeelde echter dat er geen periode was waarin appellante ten minste vier weken toegenomen arbeidsongeschikt was geweest door dezelfde ziekteoorzaak als waarvoor zij eerder een uitkering ontving.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het medisch onderzoek dat door het Uwv was uitgevoerd, voldoende zorgvuldig was en dat de conclusies die hieruit voortvloeiden, konden worden gedragen door de beschikbare gegevens. De informatie die appellante in hoger beroep aanvoerde, leidde niet tot een ander oordeel, aangezien deze gegevens dateren van na de relevante periode. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, die het beroep van appellante ongegrond had verklaard, en oordeelde dat er geen reden was om aan te nemen dat de medische beperkingen van appellante waren onderschat.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat de aangevallen uitspraak diende te worden bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.