ECLI:NL:CRVB:2013:1139

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 juli 2013
Publicatiedatum
24 juli 2013
Zaaknummer
12-80 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WAO-uitkering en toegenomen arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WAO-uitkering van appellante, die in hoger beroep is gegaan tegen de beslissing van het Uwv. Appellante ontving vanaf 24 maart 2000 een WAO-uitkering, maar deze werd per 16 december 2007 ingetrokken omdat haar arbeidsongeschiktheid minder dan 15% bleek te zijn. Appellante meldde zich later opnieuw toegenomen arbeidsongeschikt en deed een beroep op de Amber regeling van artikel 39a WAO. Het Uwv oordeelde echter dat er geen periode was waarin appellante ten minste vier weken toegenomen arbeidsongeschikt was geweest door dezelfde ziekteoorzaak als waarvoor zij eerder een uitkering ontving.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het medisch onderzoek dat door het Uwv was uitgevoerd, voldoende zorgvuldig was en dat de conclusies die hieruit voortvloeiden, konden worden gedragen door de beschikbare gegevens. De informatie die appellante in hoger beroep aanvoerde, leidde niet tot een ander oordeel, aangezien deze gegevens dateren van na de relevante periode. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, die het beroep van appellante ongegrond had verklaard, en oordeelde dat er geen reden was om aan te nemen dat de medische beperkingen van appellante waren onderschat.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat de aangevallen uitspraak diende te worden bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
12/80 WAO
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van
20 december 2011, 11/1867 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. C.J. Driessen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juni 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Driessen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. R.E.J.P.M. Rutten.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante heeft vanaf 24 maart 2000 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangen, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bij besluit, genomen op bezwaar, van
27 februari 2008 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellante per 16 december 2007 ingetrokken, omdat de mate van haar arbeidsongeschiktheid minder dan 15% bedraagt. Met de uitspraak van de Raad van 4 maart 2011, 10/4254 WAO, staat dit besluit in rechte vast.
1.2. Op 29 juni 2010 heeft appellante zich toegenomen arbeidsongeschikt gemeld en een beroep gedaan op de zogenoemde Amber regeling van artikel 39a van de WAO. In dat kader heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek plaatsgevonden. Op basis van het rapport van de verzekeringsarts R. Bonneur van 23 december 2010 heeft het Uwv bij besluit van
17 januari 2011 geweigerd appellante voor een WAO-uitkering in aanmerking te brengen, aangezien er vanaf 29 juni 2010 geen sprake is geweest van een periode waarin appellante tenminste 4 weken toegenomen arbeidsongeschikt is geweest ten gevolge van dezelfde ziekteoorzaak als die waarvoor zij eerder een WAO-uitkering heeft ontvangen.
1.3. Bij besluit van 31 mei 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 17 januari 2011 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit is een rapportage van bezwaarverzekeringsarts H.H. Häuser van 23 mei 2011 ten grondslag gelegd.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen in de thans beschikbare medische gegevens geen steun te vinden voor de stelling van appellante dat haar psychische gesteldheid, vergeleken met de voor haar geldende beperkingen op
16 december 2007, ten gevolge van een objectiveerbare ziekte of gebrek zodanig is verslechterd dat zij op 29 juni 2010 en gedurende tenminste 4 weken daarna als toegenomen arbeidsongeschikt moet worden aangemerkt.
3.
In hoger beroep heeft appellante in essentie haar standpunt herhaald dat er per
16 december 2007 wel degelijk sprake was van een toename van haar psychische beperkingen. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante overgelegd een verklaring van de huisartsenpost van 20 augustus 2012 en een indicatiebesluit van het Centrum indicatiestelling zorg (CIZ), Zorgkantoor Noordoost Brabant, met ingangsdatum 21 november 2012.
4.1.
De Raad oordeelt als volgt.
4.2.
Voor het wettelijk kader verwijst de Raad naar rechtsoverweging 8 van de aangevallen uitspraak.
4.3.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medische onderzoek, dat het Uwv aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd, voldoende zorgvuldig tot stand is gekomen en dat de aan dit onderzoek verbonden conclusies door de beschikbare gegevens kunnen worden gedragen. Er is daarom geen reden om aan te nemen dat de medische beperkingen van appellante zijn onderschat.
4.4.
De door appellante in hoger beroep overgelegde informatie kan niet leiden tot een andersluidend oordeel, in de eerste plaats gezien de omstandigheid dat beide stukken dateren van ruim na de in dit geding van belang zijnde datum. Het verslag van de verrichtingen van de huisartsenpost handelt over de gevolgen van een vechtpartij bij een betalingsconflict op
20 augustus 2012 en biedt uit dien hoofde geen enkel aanknopingspunt voor het standpunt van appellante. Het CIZ indicatiebesluit is opgesteld ten behoeve van de toekenning van zorg in het kader van de Algemene wet bijzondere ziektekosten en gaat uit van een geheel ander beoordelingskader dan dat van een verzekeringsgeneeskundige beoordeling in de zin van de WAO.
4.5.
Voor het benoemen van een onafhankelijk deskundige om te adviseren over de gezondheidstoestand van appellante ziet de Raad dan ook geen reden.
4.6.
Gelet op hetgeen in 4.3 tot en met 4.5 is overwogen slaagt het hoger beroep niet en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van
E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2013.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) E. Heemsbergen
JvC