ECLI:NL:CRVB:2013:1133

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 juli 2013
Publicatiedatum
24 juli 2013
Zaaknummer
11-4021 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om indicatie voor persoonlijke verzorging en begeleiding op basis van medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank 's-Gravenhage. De appellant had een aanvraag ingediend bij het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) voor een indicatie voor persoonlijke verzorging en begeleiding, welke was afgewezen. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant lijdt aan een ongedifferentieerde somatisatiestoornis en non-Hodgkin lymfoom in remissie, maar dat hij geen medische stukken heeft overgelegd die de conclusie van het CIZ, dat er geen beperkingen zijn die leiden tot een indicatie, kunnen weerleggen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het besluit van CIZ geen buiten behandelingstelling was, maar een afwijzing van de aanvraag. De Raad heeft de argumenten van de appellant in hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet nieuw waren en reeds door de rechtbank waren behandeld. De Raad heeft de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek door CIZ bevestigd en de afwijzing van de aanvraag als terecht beoordeeld. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
11/4021 AWBZ
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van
1 juni 2011, 10/7356 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Stichting Centrum Indicatiesteling Zorg (CIZ)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S. Karkache, advocaat, hoger beroep ingesteld.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juni 2013. Appellant is niet verschenen. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.E. Koedood.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft een ongedifferentieerde somatisatiestoornis met vele lichamelijke klachten ook leidend tot depressie met fobische klachten, concentratiestoornissen en moeheid. Tevens is sprake van non-Hodgkin lymfoom in remissie.
1.2.
Bij besluit van 18 mei 2010 heeft CIZ de aanvraag van appellant om hem te indiceren voor persoonlijke verzorging en begeleiding afgewezen omdat er onvoldoende informatie is om een indicatie af te geven.
1.3.
Naar aanleiding van het bezwaar heeft dr. H.M. Laane, medisch adviseur bij CIZ, geadviseerd om geen indicatie af te geven voor persoonlijke verzorging en begeleiding.
1.4.
Bij besluit van 6 oktober 2010 (bestreden besluit) heeft CIZ het bezwaar ongegrond verklaard. Overwogen is onder meer dat appellant niet in aanmerking komt voor de functie begeleiding omdat er geen sprake is van matige of zware beperkingen. Ook de beperkingen op het gebied van persoonlijke verzorging zijn niet van dien aard dat hiervoor een indicatie zou moeten worden afgegeven.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het besluit van 18 mei 2010 geen buiten behandelingstelling is, maar een afwijzing van de aanvraag. In dat besluit wordt niet gezegd dat de voorhanden zijnde informatie niet voldoende is voor een in behandelingneming, maar voor het afgeven van een indicatie. Ten aanzien van de grond dat appellant wel begeleiding en persoonlijke verzorging nodig heeft, overweegt de rechtbank dat het aan de besluitvorming ten grondslag liggende medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest. De medisch adviseur van CIZ heeft gerapporteerd nadat hij het dossier had bestudeerd, de hoorzitting had bijgewoond en medische informatie van de huisarts had bestudeerd. Appellant heeft geen medische stukken overgelegd die de rechtbank aanleiding geven de zienswijze van CIZ voor onjuist te houden.
3.
Appellant heeft in hoger beroep gesteld dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan het argument dat de zienswijze dat er onvoldoende informatie voorhanden is om een indicatie af te geven, niet als buiten behandelingstelling kan gelden. Daarmee zegt verweerder volgens appellant dat deze informatie niet voldoende is om te komen tot een inhoudelijk besluit op de aanvraag. Verder heeft appellant gesteld dat CIZ heeft gehandeld in strijd met de equality of arms en met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en meer specifiek het beginsel van zorgvuldigheid, door eerst bij het bestreden besluit aan te geven dat appellant een plan van aanpak had dienen over te leggen. Ten slotte is aangevoerd dat appellant, als gevolg van psychische en ernstige lichamelijke klachten, niet behoorlijk in staat is om voor zichzelf te zorgen, maar volkomen afhankelijk is van de hulp van derden.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Wat appellant ter onderbouwing van zijn hoger beroep heeft aangevoerd vormt in essentie een herhaling van hetgeen reeds in beroep is aangevoerd. De Raad verenigt zich met hetgeen door de rechtbank in de aangevallen uitspraak is overwogen over de medische grondslag van het bestreden besluit en over de stelling dat de aanvraag buiten behandeling is gesteld, en maakt de in de aangevallen uitspraak vermelde overwegingen tot de zijne.
4.2.
De Raad voegt daaraan nog toe dat appellant ook in hoger beroep geen medische stukken heeft overgelegd die aanleiding geven om aan te nemen dat de door CIZ getrokken conclusie, dat er geen beperkingen zijn die leiden tot een indicatie, onjuist is.
4.3.
De Raad stelt verder vast dat CIZ ter zitting heeft aangegeven dat in dit geval niet het ontbreken van een behandelplan dragend is voor de afwijzing van de aanvraag, maar het standpunt dat er geen beperkingen zijn die leiden tot een indicatie. De Raad is, gelet op hetgeen is overwogen onder 4.1 en 4.2, van oordeel dat dit standpunt van CIZ, juist is, zodat de Raad niet toekomt aan een bespreking van de hoger beroepsgrond die ziet op het behandelplan.
4.4.
Uit hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij als voorzitter en W.H. Bel en B.W.N. de Waard als leden, in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2013.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) S. Aaliouli
JvC