ECLI:NL:CRVB:2013:1127

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 juli 2013
Publicatiedatum
23 juli 2013
Zaaknummer
12-1696 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kosten eigen risico zorgverzekering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Roermond. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van het eigen risico van de zorgverzekering door het college van burgemeester en wethouders van Peel en Maas. Appellanten, die vanwege hun medische omstandigheden het eigen risico volledig moeten betalen, stelden dat hun financiële situatie hen in een acute noodsituatie plaatst, waardoor bijzondere bijstand gerechtvaardigd zou zijn.

De Raad heeft vastgesteld dat het college de aanvraag op 9 februari 2011 heeft afgewezen en dat het bezwaar tegen deze afwijzing op 28 juni 2011 ongegrond is verklaard. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 10 februari 2012 geoordeeld dat de wetgever bewust heeft gekozen voor het opleggen van een eigen risico aan zorgverzekerden, en dat er geen bijzondere bijstand kan worden verleend voor deze kosten. De rechtbank oordeelde ook dat de financiële omstandigheden van appellanten niet voldoende waren om aan te nemen dat er sprake was van een acute noodsituatie.

In hoger beroep hebben appellanten hun standpunt herhaald, maar de Raad heeft geconcludeerd dat er geen nieuwe gronden zijn aangevoerd die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en stelt dat het verplicht eigen risico voor de Zorgverzekeringswet voor alle zorgverzekerden geldt, ongeacht hun persoonlijke omstandigheden. De Raad heeft ook verwezen naar eerdere rechtspraak die deze lijn ondersteunt.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de beslissing van de rechtbank en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door C. van Viegen, in tegenwoordigheid van griffier T.A. Meijering.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
12/1696 WWB, 12/1698 WWB
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van
10 februari 2012, 11/1050 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] en [Appellante] te[woonplaats] (appellanten)
het college van burgemeester en wethouders van Peel en Maas (college)
PROCESVERLOOP
Appellanten hebben hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juni 2013. Appellanten zijn verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door S.R. Schipperheijn.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 9 februari 2011 heeft het college de aanvraag van appellanten van
18 januari 2011 om bijzondere bijstand voor de kosten van het eigen risico van de zorgverzekering over het jaar 2011 afgewezen.
1.2.
Bij besluit van 28 juni 2011 (bestreden besluit) heeft het college het tegen het besluit van 9 februari 2011 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, onder verwijzing naar artikel 15 van de Wet werk en bijstand (WWB). De rechtbank heeft overwogen dat binnen de voorliggende voorziening voor de kosten van medische zorg een bewuste keuze van de wetgever tot het opleggen van een eigen risico aan de verzekerden ten grondslag ligt, zodat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat voor deze kosten geen bijzondere bijstand kan worden verleend en dat appellanten deze kosten uit hun inkomen moeten voldoen. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat de door appellanten aangevoerde financiële omstandigheden onvoldoende zijn om aannemelijk te achten dat sprake is van een acute noodsituatie op grond waarvan het college met toepassing van artikel 16, eerste lid, van de WWB bijzondere bijstand had moeten verstrekken.
3.
Appellanten hebben zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Zij hebben aangevoerd, samengevat, dat zij in verband met hun medische situatie het eigen risico steeds volledig moeten betalen waardoor, in combinatie met hun zeer slechte financiële situatie, sprake is van bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen dat in hun situatie bijzondere bijstand voor deze kosten wordt verleend.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In hetgeen is aangevoerd is geen grond gelegen om tot een ander oordeel te komen dan dat waartoe de rechtbank is gekomen, zoals hiervoor onder 2 weergegeven. Dat oordeel is in overeenstemming met de vaste rechtspraak, zoals onder meer neergelegd in de door de rechtbank aangehaalde uitspraak (CRvB 21 december 2010, LJN BO9361).
4.2.
Met betrekking tot de beroepsgrond van appellanten dat zij hun eigen risico voor de zorgverzekering steeds volledig opsouperen, verwijst de Raad naar zijn uitspraak van
21 februari 2012, LJN BV6493. Het verplicht eigen risico voor de Zorgverzekeringswet geldt voor alle zorgverzekerden. Alle zorgverzekerden kunnen daarmee dus te maken krijgen. Dat appellanten vanwege hun medische omstandigheden de kosten van het eigen risico telkens volledig moeten dragen en andere zorgverzekerden mogelijk niet, maakt dat niet anders.
4.3.
Wat appellanten verder hebben aangevoerd over (de oorzaak van) hun slechte financiële positie, leidt niet tot een ander oordeel. Daarin zijn evenmin zeer dringende redenen gelegen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB, zoals volgens vaste rechtspraak uitgelegd (CRvB 1 december 2009, LJN BK6576).
4.4.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen, in tegenwoordigheid van T.A. Meijering als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2013.
(getekend) C. van Viegen
(getekend) T.A. Meijering

RH