ECLI:NL:CRVB:2013:1121

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 juli 2013
Publicatiedatum
23 juli 2013
Zaaknummer
12-1460 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bijstandsverlening voor meerkosten van individuele aanvullende ziektekostenverzekering

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellanten tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond, waarin de rechtbank de bezwaren van appellanten tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Peel en Maas ongegrond heeft verklaard. Appellanten hebben bijzondere bijstand aangevraagd voor de meerkosten van hun individuele aanvullende ziektekostenverzekering over de jaren 2009 tot en met 2011. Het college heeft hen in eerdere besluiten een bedrag van € 17,-- per persoon per maand toegekend, maar heeft de extra kosten van de verzekering niet als noodzakelijk erkend. De Raad voor de Rechtspraak heeft vastgesteld dat appellanten niet voldoende bewijs hebben geleverd van bijzondere individuele omstandigheden die de extra kosten rechtvaardigen. De Raad oordeelt dat het in beginsel aan appellanten is om de noodzaak van deze kosten aan te tonen, wat zij niet hebben gedaan. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de extra kosten niet als noodzakelijk kunnen worden aangemerkt, en het hoger beroep van appellanten is dan ook afgewezen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
12/1460 WWB, 12/1461 WWB, 12/1462 WWB, 12/1463 WWB, 12/1464 WWB, 12/1465 WWB
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 10 februari 2011, 11/694, 11/695 en 11/1049 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] en [appellante] te [woonplaats] (appellanten)
het college van burgemeester en wethouders van Peel en Maas (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. J.H.M. Verstraten, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juni 2013. Appellanten zijn verschenen, bijgestaan door mr. Verstraten. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
S.R. Schipperheijn.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 15 maart 2010 heeft het college appellanten bijzondere bijstand verleend in een deel van de kosten van de premie van de individuele aanvullende ziektekostenverzekering over het jaar 2010 tot een bedrag van € 17,-- per persoon per maand.
1.2.
Bij besluit van 21 april 2010 heeft het college appellanten bijzondere bijstand verleend in een deel van de kosten van de premie van de individuele aanvullende ziektekostenverzekering over het jaar 2009 tot een bedrag van € 17,-- per persoon per maand.
1.3.
Bij besluit van 31 januari 2011 heeft het college appellanten bijzondere bijstand verleend in een deel van de kosten van de premie van de individuele aanvullende ziektekostenverzekering over het jaar 2011 tot een bedrag van € 17,-- per persoon per maand.
1.4. Bij besluiten van 10 mei 2011 (bestreden besluit 1 en 2) heeft het college de bezwaren van appellanten tegen de besluiten van 15 maart 2010 en 21 april 2010 ongegrond verklaard. Bij besluit van 28 juni 2011 (bestreden besluit 3) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 31 januari 2011 ongegrond verklaard. Aan deze besluiten heeft het college ten grondslag gelegd dat toekenning van een bedrag van € 17,-- per persoon per maand in overeenstemming is met het gemeentelijk beleid en dat de - extra - kosten van de individuele aanvullende ziektekostenverzekering in beginsel niet behoren tot de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan. Uit nader onderzoek naar de noodzaak in het specifieke geval van appellanten is het college niet gebleken dat de meerkosten van de premies over 2009 tot en met 2011 in de situatie van appellanten toch als noodzakelijk moeten worden aangemerkt.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de tegen de bestreden besluiten ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben zich op de hierna te bespreken gronden in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In een vergelijkbare zaak van partijen heeft de Raad bij uitspraak van 8 februari 2012, LJN BV3158, overwogen dat het, aangezien appellanten hebben verzocht om bijzondere bijstand in de meerkosten van de individuele aanvullende ziektekostenverzekering, in beginsel op de weg van appellanten ligt om de noodzaak van die kosten aannemelijk te maken.
4.2.
Uit de gedingstukken volgt dat het college appellanten voorafgaand aan de bestreden besluiten in de gelegenheid heeft gesteld om het standpunt dat de extra kosten van door hen afgesloten aanvullende ziektekostenverzekering noodzakelijk zijn te onderbouwen. Zo heeft het college appellanten gevraagd welke medische omstandigheden en welke vergoedingen de aanleiding zijn geweest voor de keuze van hun uitgebreide aanvullende ziektekostenverzekering. Appellanten hebben volstaan met de stelling dat het college bekend is met de gezondheidsklachten waarmee zij kampen en dat zij regelmatig gebruik maken van medische voorzieningen waardoor zij in aanmerking zijn gebracht voor de tegemoetkoming voor chronisch zieken. Hieruit blijkt echter niet welke ziektekosten appellanten hebben gedeclareerd in het kader van hun aanvullende ziektekostenverzekering. De stelling dat de door het college gevraagde polisvoorwaarden van de individuele aanvullende ziektekostenverzekering met betrekking tot 2009, 2010 en 2011 niet meer zijn te achterhalen komt voor rekening en risico van appellanten. De tegenwerping van appellanten dat het college geen informatie over de dekking van de - voor bijstandsgerechtigden kostenloze - collectieve aanvullende ziektekostenverzekering van de gemeente heeft verstrekt zodat een vergelijking niet mogelijk is, ontslaat appellanten niet van de in 4.1 vermelde bewijslast. De rechtbank is terecht ook tot dit oordeel gekomen. De Raad verenigt zich met de daartoe in onderdeel 14 van de aangevallen uitspraak gebezigde overwegingen.
4.3. Dat appellanten geruime tijd zijn aangewezen op een bijstandsuitkering en dat daarop beslag is gelegd doet er niet aan af dat zij de beschikking hadden en hebben over de middelen om te voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan. In het kader van de beslaglegging kunnen appellanten de bescherming inroepen van de regels inzake de beslagvrije voet als neergelegd in de artikelen 475b tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
4.4.
Uit hetgeen onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen volgt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat er bijzondere individuele omstandigheden zijn op grond waarvan de extra kosten van de aanvullende ziektekostenverzekering over 2009, 2010 en 2011 als noodzakelijk zijn aan te merken.
4.5.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen, in tegenwoordigheid van T.A. Meijering als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2013.
(getekend) C. van Viegen
(getekend) T.A, Meijering

RH