ECLI:NL:CRVB:2013:1081

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 juli 2013
Publicatiedatum
19 juli 2013
Zaaknummer
12-106 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van AOW-toeslag met toetsing van buitenwettelijk begunstigend beleid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de besluiten van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb) met betrekking tot de herziening en terugvordering van een AOW-toeslag. De zaak betreft een betrokkene die in 2007 een AOW-uitkering en toeslag ontving, waarbij de Svb aanvankelijk rekening hield met de inkomsten van de echtgenote van betrokkene. Na meldingen van wijzigingen in de werkstatus van de echtgenote, heeft de Svb de toeslag herzien en een terugvordering ingesteld van onverschuldigd betaalde toeslag over een periode van meerdere jaren. Betrokkene heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, wat leidde tot een rechtszaak. De rechtbank heeft de besluiten van de Svb vernietigd en zelf in de zaak voorzien door de herziening en terugvordering te beperken. De Svb heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat de rechtbank het beleid van de Svb onjuist had toegepast.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat betrokkene redelijkerwijs niet had kunnen onderkennen dat hij teveel toeslag ontving. De Raad oordeelde dat de Svb het beleid consistent had toegepast en dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde de beroepen tegen de besluiten van de Svb ongegrond. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de Svb om terugvorderingen te doen in geval van onverschuldigd betaalde toeslagen, tenzij er sprake is van dringende redenen, wat in dit geval niet was aangetoond.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
12/106 AOW, 12/107 AOW
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
23 november 2011, 11/7041 en 11/7668 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
[A. te B.](betrokkene)
PROCESVERLOOP
De Svb heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2013. De Svb heeft zich daarbij laten vertegenwoordigen door J.Y. van den Berg. Betrokkene is in persoon verschenen, bijgestaan door P.R. van Kalker.

OVERWEGINGEN

1.1. Bij besluit van 20 februari 2007 heeft de Svb met ingang van mei 2007 aan betrokkene een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend alsmede een toeslag ingevolge die wet. Bij de vaststelling van de hoogte van de toeslag is de Svb er vanuit gegaan dat de echtgenote van betrokkene inkomsten in verband met arbeid had ter hoogte van € 543,32 per maand, die volledig op de toeslag in mindering werden gebracht. Deze inkomsten bestonden uit een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) van € 155,73 per maand en een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) van € 387,59 per maand.
1.2. Op 23 mei 2007 heeft betrokkene aan de Svb gemeld dat zijn echtgenote met ingang van 1 mei 2007 een baan heeft van 17 uur per week en dat zij geen WW-uitkering meer ontvangt. Bij besluit van 12 september 2007 heeft de Svb de toegekende toeslag herzien vanaf mei 2007. Daarbij is de Svb er vanuit gegaan dat de echtgenote van betrokkene alleen inkomsten uit arbeid had.
1.3. Op 25 oktober 2007 heeft betrokkene aan de Svb gemeld dat zijn echtgenote vanaf
1 november 2007 geen werk meer heeft en dat zij geen inkomsten meer heeft. De Svb heeft daarop bij besluit van 16 november 2007 de toeslag herzien over de maanden juli tot en met oktober 2007 en heeft met ingang van november 2007 de maximale toeslag toegekend aan betrokkene.
1.4. In maart 2011 heeft de Svb, naar aanleiding van gegevens verkregen van de Belastingdienst, onderzoek verricht naar de inkomsten van de echtgenote van betrokkene. Daaruit bleek dat zij nog ongewijzigd de WAO-uitkering ontving.
1.5. Bij besluiten van 24 maart 2011 heeft de Svb de aan betrokkene toegekende toeslag herzien over de periode vanaf mei 2007 tot en met maart 2011 en is de over die periode onverschuldigd betaalde toeslag ad € 8.058,51 van betrokkene teruggevorderd.
1.6. Betrokkene heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten en heeft daarbij aangevoerd dat sprake is van een fout van de Svb en dat hem niets te verwijten is.
1.7. Bij besluiten van 19 augustus 2011 (bestreden besluiten) heeft de Svb het bezwaar van betrokkene gedeeltelijk gegrond verklaard en heeft de Svb de herziening van de toeslag beperkt tot de helft en de terugvordering tot een bedrag van € 4.029,25.
2.
De rechtbank heeft het beroep tegen de bestreden besluiten gegrond verklaard, die besluiten vernietigd en zelf in de zaak voorziend bepaald dat de herziening en de terugvordering wordt vastgesteld op een bedrag van € 2.000,-.
3.
De Svb heeft in hoger beroep aangevoerd dat op grond van het door hem gevoerde beleid aanleiding is gevonden de herziening te beperken tot de helft. Ingevolge vaste rechtspraak dient dit beleid aangemerkt te worden als buitenwettelijk begunstigend beleid dat door de rechter slechts terughoudend kan worden getoetst. De rechtbank heeft volgens de Svb deze terughoudende toetsing overschreden en heeft ten onrechte besloten zelf in de zaak te voorzien.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is in geschil of de rechtbank terecht de bestreden besluiten heeft vernietigd en zelf recht doende heeft bepaald dat de herziening en de terugvordering beperkt worden tot € 2.000,-.
4.2.
Voorop moet worden gesteld dat tussen partijen niet in geschil is dat aan betrokkene over de periode van mei 2007 tot en met maart 2011 te veel toeslag is toegekend, omdat de Svb bij de herberekeningen van de hoogte van de toeslag in september en november 2007 geen rekening meer heeft gehouden met de WAO-uitkering die de echtgenote van betrokkene nog ontving, en dat de Svb op grond van de artikelen 17 en 17a van de AOW verplicht is tot herziening van de toeslag met terugwerkende kracht.
4.3.
De Svb heeft beleid ontwikkeld ten aanzien van het terugkomen van besluiten ten nadele van een betrokkene met terugwerkende kracht, waarbij rekening is gehouden met algemene rechtsbeginselen zoals het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel. Uitgangspunt van dit beleid is dat de Svb niet tot herziening of intrekking met volledige terugwerkende kracht overgaat als de betrokkene al zijn verplichtingen is nagekomen en hij voorts niet heeft kunnen onderkennen dat de uitkering ten onrechte werd verleend.
4.4.
Voorts blijkt uit de beleidsregels van de Svb dat met toepassing van artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geheel of gedeeltelijk van herziening wordt afgezien als de bijzondere omstandigheden van het geval tot het oordeel leiden dat een volledige terugwerkende kracht kennelijk onredelijk is. Daarbij is van belang de mate waarin een betrokkene en de Svb een verwijt kan worden gemaakt en de mate waarin de herziening onevenredig ingrijpend is in het dagelijks leven van de betrokkene. Als sprake is van kennelijke onredelijkheid dan wordt de herziening in beginsel beperkt tot de helft. Indien de feiten en omstandigheden daartoe aanleiding geven kan de Svb van dit uitgangspunt afwijken.
4.5.
De rechtbank is tot de slotsom gekomen dat door betrokkene redelijkerwijs niet onderkend had kunnen worden dat hij teveel toeslag ontving. Daarbij heeft de rechtbank van belang geacht dat de WAO-uitkering beperkt van omvang was en dat niet blijkt dat de Svb heldere informatie heeft verschaft over het verschil tussen inkomsten uit en in verband met arbeid en de gevolgen daarvan voor de korting op de toeslag. Verder is overwogen dat niet is gebleken van jaarlijkse controles, waardoor de fout eerder ontdekt had kunnen worden. Gelet op deze omstandigheden heeft de rechtbank geconcludeerd dat de Svb niet in redelijkheid ertoe heeft kunnen besluiten de herziening te beperken tot 50%.
4.6.
Zoals de Raad al eerder heeft overwogen, onder meer in zijn uitspraak van
5 november 2010 (LJN BO3352), moet het hiervoor onder 4.3 en 4.4 weergegeven beleid van de Svb aangemerkt worden als een buitenwettelijk, begunstigend beleid. Naar vaste rechtspraak dient een dergelijk beleid door de bestuursrechter terughoudend te worden getoetst. Dit houdt in dat de aanwezigheid en de toepassing van dat beleid als een gegeven wordt aanvaard met dien verstande dat wordt getoetst of een zodanig beleid op consistente wijze is toegepast.
4.7.
Het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de beperking van de herziening wordt niet onderschreven. Daarbij is ten eerste van belang dat de rechtbank de vraag of het betrokkene redelijkerwijs duidelijk had kunnen zijn dat hij teveel toeslag ontving een rol heeft laten spelen bij de beoordeling of er aanleiding is de herziening te beperken tot minder dan de helft. Aldus heeft de rechtbank verschillende onderdelen van het beleid van de Svb in haar toetsing vermengd. Binnen het beleid van de Svb is die vraag namelijk alleen van belang als één van de aspecten bij de beoordeling of er aanleiding is geheel af te zien van herziening. Verder moet geconcludeerd worden dat het betrokkene redelijkerwijs duidelijk had kunnen zijn dat hij teveel toeslag ontving. In het besluit van 20 februari 2007 is hem immers meegedeeld dat de WAO-uitkering van zijn echtgenote als inkomen in verband met arbeid volledig in mindering moet worden gebracht op de toeslag. Het is betrokkene wellicht niet geheel duidelijk geweest dat door de Svb bij de herberekening van de toeslag in verband met de inkomsten uit arbeid van zijn echtgenote geen rekening was gehouden met de
WAO-uitkering, maar na ontvangst van het besluit van 16 november 2007 had hem dat in ieder geval duidelijk kunnen zijn. Bij dat besluit werd immers, na het wegvallen van de inkomsten uit arbeid, de volledige toeslag toegekend, terwijl zijn echtgenote nog de
WAO-uitkering ontving. Dit alles leidt tot de slotsom dat het betrokkene redelijkerwijs duidelijk had kunnen zijn dat hij teveel toeslag ontving en dat er voor de Svb geen aanleiding bestond om op grond van het beleid geheel af te zien van herziening.
4.8.
Voorts is niet gebleken dat de Svb het hiervoor onder 4.4 omschreven - op artikel 3:4 van de Awb gebaseerde - onderdeel van het beleid in dit geval niet consistent heeft toegepast.
De Svb heeft rekening gehouden met diverse namens betrokkene aangevoerde feiten en omstandigheden en heeft daarin aanleiding gevonden de herziening te beperken tot de helft, conform het algemeen uitgangspunt in zijn beleid. Niet is gebleken van zodanig bijzondere omstandigheden in dit geval dat de Svb daarin aanleiding had moeten zien de herziening verdergaand te beperken.
4.9.
Ten aanzien van de terugvordering ad € 4.029,25 moet voorop worden gesteld dat de Svb op grond van artikel 24 van de AOW gehouden is tot terugvordering van onverschuldigd betaalde toeslag. Slechts in geval van dringende redenen is de Svb ingevolge het vierde lid van artikel 24 van de AOW bevoegd geheel of gedeeltelijk af te zien van terugvordering. Dringende redenen als hier bedoeld kunnen ingevolge vaste rechtspraak slechts zijn gelegen in de onaanvaardbaarheid van de -financiële en/of sociale- gevolgen die een terugvordering voor een verzekerde heeft. Gesteld noch gebleken is dat betrokkene ten gevolge van de terugvordering in een noodsituatie als hiervoor bedoeld terechtkomt, zodat geen sprake is van dringende redenen op grond waarvan gedeeltelijk van terugvordering af gezien kan worden.
4.10.
Uit hetgeen hiervoor onder 4.1 tot en met 4.9 is overwogen vloeit voort dat het hoger beroep slaagt, dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt en dat het beroep tegen de bestreden besluiten alsnog ongegrond verklaard dient te worden.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart de beroepen tegen de besluiten van 19 augustus 2011 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en E.E.V. Lenos en F.J.L. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2013.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) G.J. van Gendt

QH