In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of appellant, een Turkse migrant, als ingezetene kan worden aangemerkt voor de Algemene Ouderdomswet (AOW) en vanaf wanneer hij verzekerd is. De Raad oordeelt dat appellant pas vanaf 6 juni 1975 als ingezetene kan worden beschouwd, en niet eerder, zoals hij had aangevoerd. De zaak is ontstaan na een besluit van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) van 18 december 2008, waarin appellant een AOW-pensioen werd toegekend met een korting van 36%. De Svb stelde dat appellant pas vanaf 5 juni 1975 verzekerd was, wat later werd gecorrigeerd naar 6 juni 1975 vanwege een administratieve fout. Appellant betwistte deze ingangsdatum en stelde dat hij al vanaf 18 juni 1970 in Nederland woonde en verzekerd diende te zijn.
De Raad heeft in zijn overwegingen de relevante jurisprudentie van de Hoge Raad betrokken, waarin de maatstaf voor ingezetenschap is vastgesteld. De Raad concludeert dat de Svb bij het bestreden besluit een onjuist beoordelingskader heeft gehanteerd. De Raad benadrukt dat de beoordeling van ingezetenschap niet alleen afhangt van juridische, economische en sociale binding, maar ook van de feitelijke omstandigheden die een duurzame band met Nederland aantonen. De Raad heeft vastgesteld dat appellant op 6 juni 1975 in de Gemeentelijke Basisadministratie was geregistreerd als inwoner van Nederland, maar dat er geen objectieve gegevens zijn die zijn claim ondersteunen dat hij eerder in Nederland woonde.
De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en het besluit van de Svb, maar laat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand. Tevens wordt de Svb veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van appellant, die in totaal € 1888,- bedragen. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken in cassatie te gaan bij de Hoge Raad.