In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening van het recht op kinderbijslag van appellante, die zowel de Marokkaanse als de Nederlandse nationaliteit bezit. Appellante ontving kinderbijslag voor haar drie in Marokko wonende kinderen op haar opgegeven woonadres in Nederland. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft in een besluit van 16 december 2009 het recht op kinderbijslag herzien over verschillende kwartalen, omdat appellante volgens de Svb niet verzekerd was ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) op de peildata van die kwartalen. De Svb stelde dat appellante niet in Nederland woonde of werkte, en heeft een bedrag van € 19.521,31 aan teveel betaalde kinderbijslag teruggevorderd.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en dat de Svb niet had mogen baseren op informatie van derden. De Raad heeft overwogen dat de Svb onvoldoende bewijs heeft geleverd dat appellante het ingezetenschap in Nederland heeft verloren voor de kwartalen van 1998 tot en met 2001 en het eerste kwartaal van 2005. De verklaringen van het wijkhoofd en buren werden niet als voldoende betrouwbaar beschouwd. De Raad heeft geoordeeld dat appellante ten onrechte niet als ingezetene is aangemerkt voor deze kwartalen.
Voor het tweede kwartaal van 2005 tot en met het vierde kwartaal van 2009 is de Raad van oordeel dat appellante wel terecht als niet-verzekerde is aangemerkt, omdat zij in België werkte. De Raad heeft het beroep van appellante gegrond verklaard voor de kwartalen van 1998 tot en met 2001 en het eerste kwartaal van 2005, en het besluit van de Svb vernietigd. De Svb is opgedragen om opnieuw op de bezwaren van appellante te beslissen, met inachtneming van de uitspraak van de Raad. Tevens is de Svb veroordeeld in de proceskosten van appellante.