ECLI:NL:CRVB:2013:1075

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 juli 2013
Publicatiedatum
19 juli 2013
Zaaknummer
11-4686 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van kinderbijslag en ingezetenschap onder de Algemene Kinderbijslagwet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening van het recht op kinderbijslag van appellante, die zowel de Marokkaanse als de Nederlandse nationaliteit bezit. Appellante ontving kinderbijslag voor haar drie in Marokko wonende kinderen op haar opgegeven woonadres in Nederland. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft in een besluit van 16 december 2009 het recht op kinderbijslag herzien over verschillende kwartalen, omdat appellante volgens de Svb niet verzekerd was ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) op de peildata van die kwartalen. De Svb stelde dat appellante niet in Nederland woonde of werkte, en heeft een bedrag van € 19.521,31 aan teveel betaalde kinderbijslag teruggevorderd.

De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en dat de Svb niet had mogen baseren op informatie van derden. De Raad heeft overwogen dat de Svb onvoldoende bewijs heeft geleverd dat appellante het ingezetenschap in Nederland heeft verloren voor de kwartalen van 1998 tot en met 2001 en het eerste kwartaal van 2005. De verklaringen van het wijkhoofd en buren werden niet als voldoende betrouwbaar beschouwd. De Raad heeft geoordeeld dat appellante ten onrechte niet als ingezetene is aangemerkt voor deze kwartalen.

Voor het tweede kwartaal van 2005 tot en met het vierde kwartaal van 2009 is de Raad van oordeel dat appellante wel terecht als niet-verzekerde is aangemerkt, omdat zij in België werkte. De Raad heeft het beroep van appellante gegrond verklaard voor de kwartalen van 1998 tot en met 2001 en het eerste kwartaal van 2005, en het besluit van de Svb vernietigd. De Svb is opgedragen om opnieuw op de bezwaren van appellante te beslissen, met inachtneming van de uitspraak van de Raad. Tevens is de Svb veroordeeld in de proceskosten van appellante.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
11/4686 AKW
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van
7 juli 2011, 10/698 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.J. Bronsveld, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 april 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Bronsveld en H. Bassit, tolk. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Marijnissen.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante heeft de Marokkaanse en de Nederlandse nationaliteit en heeft voor haar drie in Marokko wonende kinderen kinderbijslag ontvangen op het voor haar opgegeven woonadres [opgegeven woonadres], Nederland. Bij besluit van 16 december 2009 heeft de Svb het recht van appellante op kinderbijslag herzien over het eerste kwartaal van 1998 tot en met het eerste kwartaal van 2001 en over het eerste kwartaal van 2005 omdat appellante op de peildata van die kwartalen niet verzekerd was ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). Appellante woonde of werkte toen volgens de Svb niet in Nederland. Voorts is het recht op kinderbijslag herzien met ingang van het tweede kwartaal van 2005. Appellante is volgens de Svb vanaf dan niet verzekerd ingevolge de AKW omdat zij vanaf 1 maart 2005 werkzaam is in België.
1.2. Bij afzonderlijk besluit van 16 december 2009 heeft de Svb een bedrag van € 19.521,31 aan teveel betaalde kinderbijslag teruggevorderd.
1.3. Bij besluit van 21 juli 2010 (bestreden besluit) heeft de Svb appellantes bezwaren tegen de besluiten van 16 december 2009 ongegrond verklaard.
2.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij acht geslagen op het rapport van 6 oktober 2008 van de Attaché voor Sociale Zaken van de Nederlandse Ambassade te Marokko, in het bijzonder de verklaring van het wijkhoofd, en op de verklaringen van de buren uit de [opgegeven woonadres].
3.
In hoger beroep heeft appellante zich op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid. Zij heeft daartoe verwezen naar de eerder aangevoerde gronden en naar de door haar overgelegde nadere verklaring van het wijkhoofd inhoudende dat hij niet heeft verteld dat de ouders permanent wonen op het genoemde adres in Marokko, ondanks dat het adres klopt en dat hun kinderen daar zijn. De Svb had het bestreden besluit niet mogen baseren op informatie van derden. Het besluit is om die reden onzorgvuldig tot stand gekomen en appellante verzoekt om vernietiging en de opdracht aan de Svb een nieuw besluit te nemen. Een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht is ter zitting ingetrokken.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling
4.1.
In artikel 6 van de AKW is bepaald dat verzekerd krachtens die wet degene is die ingezetene is. Ingevolge artikel 2 van de AKW is ingezetene in de zin van die wet degene die in Nederland woont. Waar iemand woont wordt op grond van artikel 3 van de AKW naar de omstandigheden beoordeeld. De Hoge Raad heeft in de arresten van 21 januari 2011
(LJN BP1466) en 4 maart 2011 (LJN BP6285) vooropgesteld dat de wetgever met het woonplaatsbegrip in de volksverzekeringswetten heeft beoogd aan te sluiten bij het fiscale woonplaatsbegrip. De Hoge Raad heeft overwogen dat het er bij de beoordeling van het ingezetenschap op aankomt of de omstandigheden van dien aard zijn, dat een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen de betrokkene en Nederland.
4.2.
Naar aanleiding van deze arresten heeft de Svb zijn beleid ten aanzien van ingezetenschap gewijzigd. Dit beleid komt er - kort en op hoofdlijnen samengevat - op neer dat de Svb wonen in Nederland aanneemt als sprake is van een duurzame band van persoonlijke aard tussen betrokkene en Nederland. Of sprake is van een dergelijk band wordt beoordeeld aan de hand van alle in aanmerking komende feiten en omstandigheden van het geval.
4.3.
Zoals de Raad al eerder heeft overwogen in zijn uitspraak van 27 oktober 2006
(LJN AZ2599) is het de exclusieve taak van de rechter om in procedures als de onderhavige het wettelijk begrip ingezetene uit te leggen. Daarmee is niet gezegd dat de Svb geen wetsinterpreterende beleidsregels mag opstellen, maar deze regels kunnen de rechter niet binden. Zij zijn in het algemeen dus niet van doorslaggevende betekenis voor het antwoord op de vraag of een betrokkene als ingezetene moet worden aangemerkt, met dien verstande dat wel steeds beoordeeld moet worden of de Svb zijn beleidsregels ter zake, voor zover daarin sprake is van een begunstigende uitleg van de wet, ook stelselmatig heeft toegepast.
4.4.
Voorop dient te worden gesteld dat het hier gaat om een belastend besluit, hetgeen meebrengt dat op de Svb de bewijslast rust ten aanzien van de vraag of aan de voorwaarden voor herziening en terugvordering is voldaan.
Het eerste kwartaal van 1998 tot en met het eerste kwartaal van 2001 en het eerste kwartaal van 2005
4.5.
Met betrekking tot het eerste kwartaal van 1998 tot en met het eerste kwartaal van 2001 en het eerste kwartaal van 2005 wordt als volgt overwogen. Bij de beoordeling van deze kwartalen moet gewicht worden toegekend aan het feit dat de Svb het recht op kinderbijslag niet heeft herzien over het tussenliggende tijdvak van het tweede kwartaal van 2001 tot en met het vierde kwartaal van 2004. Uit onderzoek van de Svb is gebleken dat over de periode van
1 maart 2001 tot en met 30 november 2004 arbeidsverhoudingen van appellante zijn geregistreerd in Suwinet. De Svb heeft ter zitting toegelicht die registratie niet in strijd te achten met de verklaring van het wijkhoofd en de buren dat appellante in Marokko
- en dus niet in Nederland - was omdat de Svb het vermoeden heeft dat iemand anders onder appellantes identiteit de arbeid heeft verricht die in Suwinet is geregistreerd. De Svb heeft hier geen nader onderzoek naar gedaan vanwege de geringe slagingskans. Werkgevers werken in de regel aan een dergelijk onderzoek niet mee omdat dan van hun feilen blijkt. Om die reden is de Svb niet tot herziening overgegaan. De Raad is van oordeel dat bij de beoordeling van het ingezetenschap aan de hand van alle in aanmerking komende feiten en omstandigheden, deze kwartalen moeten worden aangemerkt als kwartalen waarin de Svb verzekering ingevolge de AKW aanneemt op grond van in dienstbetrekking verrichte arbeid en ingezetenschap. De dienstbetrekking zoals deze blijkt uit Suwinet, is door de Svb niet betwist en het is in het geval van werken in Nederland naar het oordeel van de Raad niet mogelijk (tevens) in Marokko te wonen.
4.6.
Blijkens het rapport van de Attaché voor Sociale Zaken heeft het wijkhoofd op
3 april 2008 verklaard dat appellante vanaf 1997 in Marokko woont. Dit strookt niet met de aanname van de Svb dat appellante in het tweede kwartaal van 2001 tot het met het vierde kwartaal van 2004 in Nederland heeft gewerkt en gewoond. Het strookt evenmin met het standpunt van de Svb dat appellante met ingang van 1 maart 2005 in België werkt. Aan de verklaring van het wijkhoofd kan mitsdien niet het gewicht worden toegekend dat de Svb daaraan toekent. Hetzelfde geldt voor de in het rapport opgenomen verklaring van de buurjongen in Marokko dat appellante altijd bij haar oudste zoon - zijn vriend - heeft gewoond.
4.7.
Aan de verklaringen die de drie buren van appellante uit de [opgegeven woonadres] hebben afgelegd, kan eveneens niet het gewicht worden toegekend dat de Svb daaraan toekent. Uit de op 16 januari 2009 afgelegde verklaringen blijkt niet dat de verklaringen ook zien op de kwartalen in geding. Weliswaar wonen twee van de drie buren op het moment dat zij hun verklaring afleggen, reeds tien respectievelijk 35 jaar in de [opgegeven woonadres] doch zij verklaren niet uitdrukkelijk dat hun waarneming dat de woning leeg staat en alleen in de zomermaanden drie tot vier weken bewoond is, ook geldt voor de peildata van 1 januari 1998 tot en met 1 januari 2001 en voor 1 januari 2005. Voorts stroken de verklaringen van de buren, als al zou worden aangenomen dat zij zien op de peildata in geding, niet met de conclusie in 4.5 dat appellante in het tweede kwartaal van 2001 tot het met het vierde kwartaal van 2004 in Nederland heeft gewerkt en gewoond.
4.8.
Dit brengt met zich dat voor het eerste kwartaal van 1998 tot en met het eerste kwartaal van 2001 en voor het eerste kwartaal van 2005 de Svb naar het oordeel van de Raad onvoldoende heeft onderbouwd dat appellante het ingezetenschap van Nederland heeft verloren. De verklaringen van het wijkhoofd, de buurjongen in Marokko en de buren in Nederland kunnen daartoe niet dienen. Daarbij weegt mee dat appellante ten tijde in geding beschikte over een duurzaam tot haar beschikking staande woning in Nederland.
4.9.
Dat de woningbouwvereniging in 2007 een melding heeft gehad dat appellante niet in haar woning verblijft, dat zij één keer per jaar in de zomer de woning bezoekt en dat zij de tuin niet onderhoudt, kan hier niet aan afdoen nu ook deze melding niet ziet op de peildata van de kwartalen in geding.
Het tweede kwartaal van 2005 tot en met het vierde kwartaal van 2009
4.10.
Niet in geschil is dat appellante met ingang van 1 maart 2005 werkzaamheden in loondienst in België heeft verricht. De Raad is met de Svb van oordeel dat appellante met ingang van het tweede kwartaal van 2005 niet verzekerd is ingevolge de AKW omdat appellante in België heeft gewerkt. Ingevolge artikel 13, tweede lid onder a van Vo 1408/71 is dan de Belgische wetgeving van toepassing op appellante. Ingevolge artikel 12 van het Besluit van 24 december 1998 (Stb. 1998, 746) is niet verzekerd op grond van de volksverzekeringen de persoon die - kort gezegd - buiten Nederland arbeid verricht. Op grond van de op de AKW gebaseerde nadere regelgeving is appellante niet verzekerd ingevolge de AKW.
4.11.
Het onder 4.1 tot en met 4.9 overwogene leidt tot het oordeel dat appellante op de peildata van het eerste kwartaal van 1998 tot en met het eerste kwartaal van 2001 en van het eerste kwartaal van 2005 ten onrechte niet meer als ingezetene is aangemerkt. De rechtbank heeft het bestreden besluit wat betreft deze kwartalen ten onrechte in stand gelaten. De Raad zal de aangevallen uitspraak daarom vernietigen. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. De Raad ziet in dit geval geen mogelijkheid zelf in deze zaken te voorzien omdat een herberekening van de in die besluiten genoemde bedragen zal moeten plaatsvinden. Voor het doen van een tussenuitspraak ziet de Raad evenmin ruimte. Een opdracht aan de Svb op grond van artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet verdraagt zich niet met het rechtsmiddel van beroep in cassatie dat openstaat tegen de toepassing door de Raad van de artikelen 2, 3 en 6 van de AKW. Derhalve bepaalt de Raad dat de Svb opnieuw op de bezwaren inzake de kinderbijslag van appellante dient te beslissen met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen. Gelet op hetgeen onder 4.10 is overwogen, slaagt het hoger beroep niet voor zover dat ziet op het tweede kwartaal van 2005 tot en met het vierde kwartaal van 2009.
5.
De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de Svb te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 944,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 944,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 21 juli 2010, voor zover het betreft het eerste
kwartaal van 1998 tot en met het eerste kwartaal van 2001 en het eerste kwartaal van 2005,
gegrond en vernietigt het besluit van 21 juli 2010 in zoverre;
- draagt de Svb op een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze
uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 21 juli 2010 voor het overige ongegrond;
  • veroordeelt de Svb in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep tot een
bedrag groot € 1.888,-;
- bepaalt dat de Svb aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van
in totaal € 152, - vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en
E.E.V. Lenos als leden, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2013.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) K.E. Haan
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip ingezetene.

QH