ECLI:NL:CRVB:2013:1073
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering arbeidsongeschiktheidsuitkering Wajong en beoordeling onder AAW
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld over de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) toe te kennen. Appellant, geboren op 20 oktober 1972, had op 14 mei 2009 een uitkering aangevraagd vanwege arbeidsongeschiktheid die zou zijn ontstaan na 20 oktober 1989, ten gevolge van psychische klachten. Het Uwv weigerde de aanvraag op basis van het feit dat appellant op 20 oktober 1990 minder dan 25% arbeidsongeschikt was. De Raad oordeelt dat het Uwv de aanvraag ook had moeten beoordelen onder de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW), aangezien de Wajong pas op 1 januari 1998 in werking is getreden. De Raad concludeert dat de materiële bepalingen in beide wetten nagenoeg gelijkluidend zijn, waardoor de weigering van de uitkering ook als een weigering onder de AAW kan worden gelezen.
De Raad heeft de argumenten van appellant, die stelde dat hij meer beperkingen had dan het Uwv aannam, beoordeeld. Appellant had ter onderbouwing van zijn standpunt een brief van zijn behandelend psychiater overgelegd. De Raad oordeelt dat de medische beoordeling door de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen aanknopingspunten zijn om deze als onvoldoende te beschouwen. De Raad bevestigt dat de door het Uwv vastgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) correct is en dat appellant in staat was om de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies te vervullen. De Raad concludeert dat het Uwv terecht heeft geweigerd om appellant een uitkering op grond van de Wajong toe te kennen, en bevestigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank Roermond.