ECLI:NL:CRVB:2013:1070
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- N.J. van Vulpen-Grootjans
- B.J. van de Griend
- W.D.M. van Diepenbeek
- Rechtspraak.nl
Ontslagafspraken en rechtszekerheid in het ambtenarenrecht
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante, A. te B., tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 30 november 2011, waarin het beroep van appellante ongegrond werd verklaard. Appellante was sinds 1 december 2008 werkzaam als uitvoeringscoördinator Document en Informatiemanagement, maar er ontstonden problemen in de samenwerking met collega's en leidinggevenden. Dit leidde tot ontslagafspraken die op 9 september 2010 door appellante werden ondertekend, met als gevolg dat zij per 1 december 2010 op grond van artikel 99 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) werd ontslagen. De rechtbank oordeelde dat de minister bevoegd was om appellante te ontslaan, omdat er geen uitzicht was op herstel van de samenwerking.
In het hoger beroep stelde appellante dat zij onder druk had getekend en dat de minister niet correct had gehandeld met betrekking tot haar financiële compensatie. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de ontslagafspraken bindend waren en dat er geen bewijs was dat appellante onder ongeoorloofde druk had getekend. De Raad concludeerde dat de gemaakte afspraken en het ontslagbesluit op grond van artikel 99 van het ARAR rechtmatig waren. De Raad ging niet in op de vraag wie verantwoordelijk was voor de verstoorde verhoudingen, omdat de afspraken bindend waren. Ook de stelling van appellante over te weinig vakantiegeld en eindejaarsuitkering werd verworpen, omdat deze geen onderdeel uitmaakten van het bestreden besluit.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.