ECLI:NL:CRVB:2013:1060

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 juli 2013
Publicatiedatum
18 juli 2013
Zaaknummer
11-6399 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen ontslag wegens werkweigering van een ambtenaar

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Minister van Veiligheid en Justitie, thans de korpschef van politie, tegen een uitspraak van de rechtbank Arnhem. De rechtbank had het beroep van de ambtenaar, A. te B., gegrond verklaard en het besluit tot onvoorwaardelijk ontslag vernietigd. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de ambtenaar zich schuldig heeft gemaakt aan werkweigering, wat een ernstige vorm van plichtsverzuim is. De Raad stelt vast dat de ambtenaar, ondanks herhaalde oproepen om zijn werkzaamheden te hervatten, niet is ingegaan op deze verzoeken. De Raad benadrukt dat de ambtenaar een keuze had tussen werkhervatting in schaal 7 of het indienen van een ontslagverzoek, maar deze keuze heeft hij niet gemaakt. De Raad oordeelt dat de straf van onvoorwaardelijk ontslag niet onevenredig is aan het plichtsverzuim van de ambtenaar, ook al had hij geen aanspraak op bezoldiging bij niet-werkhervatting. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van de ambtenaar tegen het bestreden besluit ongegrond. Het besluit van 27 januari 2012 wordt ook vernietigd, omdat de grondslag aan dit besluit is komen te vervallen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep en is openbaar uitgesproken op 18 juli 2010.

Uitspraak

11/6399 AW, 12/1004 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van
18 oktober 2011, 10/4072 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Minister van Veiligheid en Justitie, thans de korpschef van politie (appellant)
[A. te B.](betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft appellant op 27 januari 2012 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 mei 2013. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J. Timmer-van Dishoeck en H.A.A.J. Meulenbroek. Betrokkene is verschenen.

OVERWEGINGEN

1.
Ingevolge artikel 5 van de Wet van 12 juli 2012 tot invoering van de Politiewet 2012 en aanpassing van overige wetten aan die wet (Invoerings- en aanpassingswet Politiewet 2012, Stb. 2012, 316) is in dit geschil de korpschef van politie in de plaats getreden van de Minister van Veiligheid en Justitie, als beheerder van het Korps landelijke politiediensten (Klpd). Waar in deze uitspraak wordt gesproken van appellant, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) de minister verstaan.
1.1.
Betrokkene is per 1 juni 2004 bij wijze van proef in tijdelijke dienst getreden bij het Klpd in de rang van hoofdagent, schaal 7. Bij besluit van 31 mei 2005, na bezwaar gehandhaafd op 12 oktober 2005, is aan betrokkene bericht dat het tijdelijke dienstverband niet wordt verlengd. Bij uitspraak van 10 juli 2008, LJN BD8524, heeft de Raad het besluit van
12 oktober 2005 vernietigd. Op 29 september 2008 is een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, inhoudende gegrondverklaring van het bezwaar en aanstelling per 1 juni 2005 van betrokkene in vaste dienst in de functie van allround politiemedewerker, schaal 7. Bij besluit van eveneens 29 september 2008 is betrokkene medegedeeld dat geen aanleiding wordt gezien hem aan te stellen in de functie van allround politiemedewerker, schaal 8. Betrokkene is tegen dat besluit opgekomen.
1.2.
Nadat hij was uitgenodigd voor een gesprek op 6 november 2008 over, onder meer, het tijdstip van zijn hernieuwde indiensttreding, heeft betrokkene op 2 november 2008 laten weten dat hij alleen op die uitnodiging wilde ingaan als ook de door hem gewenste toedeling van schaal 8 onderwerp van bespreking zou zijn. Appellant heeft daarop bij brief van
13 november 2008 afwijzend gereageerd. Met betrekking tot de vraag of betrokkene met een bezoldiging naar de maximumtrede van schaal 7 in dienst wilde treden is hem een bedenktijd van 14 dagen gegund.
1.3.
Betrokkene heeft in een brief van 31 maart 2009 laten weten dat hij, alvorens te beslissen over zijn indiensttreding, de uitkomst van de door hem aangespannen procedure over schaal 8 wenste af te wachten. Appellant heeft bij brief van 15 april 2009 laten weten daarmee niet akkoord te gaan en betrokkene opgeroepen zijn werkzaamheden op 1 juni 2009 te hervatten. Op 14 mei 2009 heeft de rechtbank Arnhem (rechtbank) uitspraak gedaan in de genoemde procedure. De rechtbank achtte de benoeming van betrokkene in een functie op het niveau van schaal 7 terecht, nu ook zijn tijdelijke aanstelling op een functie op dat niveau betrekking had. Het beroep is in zoverre ongegrond verklaard. De rechtbank las in de besluitvorming van
29 september 2008 mede een primair besluit tot weigering om betrokkene op basis van zijn sollicitatie alsnog per 1 juni 2005 te benoemen in een functie met schaal 8. Het beroepschrift is daarom ter afhandeling als bezwaarschrift, gericht tegen deze weigering, doorgezonden naar appellant. De rechtbank achtte het wenselijk dat voorafgaand aan, of ten laatste gelijktijdig met, de datum van indiensttreding op het bezwaar zou worden beslist. Bij brief van 28 mei 2009 heeft appellant betrokkene uitstel van indiensttreding tot na de bekendmaking van die beslissing verleend.
1.4.
Bij besluit van 30 september 2009 heeft appellant het bezwaar van betrokkene tegen de weigering hem te benoemen in de functie allround politiemedewerker, schaal 8, ongegrond verklaard. Hierna heeft appellant betrokkene bij brief van 12 oktober 2009 opgeroepen zijn werkzaamheden als allround politiemedewerker, schaal 7, met ingang van 2 november 2009 te hervatten. Daarbij is vermeld dat het niet verschijnen op genoemde datum als plichtsverzuim zal worden aangemerkt. Betrokkene heeft op 25 oktober 2009 laten weten niet aan de oproep te zullen voldoen. Bij brief van 15 december 2009 heeft appellant betrokkene, bij wijze van laatste kans om zijn werkzaamheden als allround politiemedewerker, schaal 7, te hervatten, opgeroepen om op 1 februari 2010 feitelijk in dienst te treden. Daarbij is vermeld dat het niet gevolg geven aan deze oproep zal leiden tot disciplinair ontslag. Betrokkene heeft op 27 januari 2010 laten weten niet aan de oproep te zullen voldoen en verzocht hem uitstel van indiensttreding te verlenen tot aan de uitspraak van de rechtbank op zijn beroep tegen het besluit van 30 september 2009. Op dit verzoek is, op 17 februari 2010, afwijzend beslist.
1.5.
Na het voornemen daartoe bekend te hebben gemaakt en betrokkene gelegenheid te hebben geboden daarop een reactie te geven, heeft appellant betrokkene bij besluit van 8 april 2010, met onmiddellijke ingang, strafontslag verleend wegens ernstig plichtsverzuim, bestaande uit het geen gevolg geven aan de oproep tot feitelijke indiensttreding in de functie allround politiemedewerker, schaal 7. Betrokkene heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 8 oktober 2010 (bestreden besluit) heeft appellant dit bezwaar ongegrond verklaard.
1.6.
Bij uitspraak van 23 september 2010 heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het besluit van 30 september 2009 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het primaire besluit tot weigering van benoeming in schaal 8 herroepen. Zelf voorziend heeft de rechtbank betrokkene met ingang van 1 juni 2005 een vaste aanstelling verleend in de functie van senior politiemedewerker in schaal 8 en bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Bij uitspraak van 8 december 2011, LJN BU7851, heeft de Raad de uitspraak van 23 september 2010 op het hier besproken punt bevestigd.
2.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, en appellant opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. De rechtbank achtte de straf van onvoorwaardelijk ontslag onevenredig aan het aan betrokkene verweten plichtsverzuim. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat appellants handelen mede ertoe heeft geleid dat betrokkene in een positie is komen te verkeren dat hij voor de keuze stond tussen in dienst treden in een schaal 7 functie of eervol ontslag nemen; dat appellant de uitkomst van de procedure over betrokkenes aanspraak op een schaal 8 functie niet heeft willen afwachten, hoewel daarvoor voor hem volgens de rechtbank geen belang mee was gediend gezien de hoogte van betrokkenes inkomen uit zijn na 1 juni 2005 aangevangen dienstbetrekking. Volgens de rechtbank zou een straf met het karakter van een krachtige laatste waarschuwing meer voor de hand hebben gelegen.
2.1.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft appellant op 27 januari 2012 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen. Bij dit besluit is appellant, met ingang van 16 april 2010, voorwaardelijk strafontslag opgelegd met een proeftijd van twee jaar.
3.
De Raad overweegt het volgende.
3.1.
De oproepen van 12 oktober 2009 en 15 december 2009 strekten tot het verrichten van de werkzaamheden, voortvloeiend uit de op dat moment kenbare aanstelling van betrokkene, zijnde een aanstelling in de functie van allround politiemedewerker, schaal 7. Dat ten tijde van de genoemde oproepen nog een gerechtelijke procedure liep over de door betrokkene gewenste aanstelling in een functie op het niveau van schaal 8, maakt niet dat appellant betrokkene niet kon houden aan feitelijke werkhervatting in de functie op het niveau van schaal 7. Door geen gevolg te geven aan de genoemde oproepen heeft betrokkene zich schuldig gemaakt aan plichtsverzuim.
3.2.
Appellant is van mening dat de rechtbank de opgelegde straf ten onrechte als onevenredig aan het bovenbedoelde plichtsverzuim heeft aangemerkt. Appellant stelt geconstateerde onrechtmatigheden steeds adequaat te hebben aangepakt. Hij is van opvatting dat hij de uitspraak van de rechter over betrokkenes aanspraak in een schaal 8 functie niet hoefde af te wachten en dat hij belang had bij feitelijke hervatting van betrokkene omdat het uitblijven daarvan inhield dat voor hem nog langer een functieplaats diende te worden vrijgehouden. Volgens appellant is de inkomstenvermindering waarvoor betrokkene zich zag gesteld bij het verwisselen van zijn na 1 juni 2005 verworven dienstbetrekking voor de schaal 7 functie, geen gegronde reden voor herhaalde werkweigering.
3.3.
Anders dan de rechtbank ziet de Raad, ook al had betrokkene jegens appellant geen aanspraak op bezoldiging bij niet-werkhervatting, een kenbaar belang aan de zijde van appellant bij die werkhervatting omdat, zo lang betrokkene in dienst was, formatieruimte voor hem diende te worden opengehouden. Het gegeven dat per 1 februari 2010 nog onzekerheid bestond over de aanstelling in schaal 8, is een omstandigheid die ligt in de risicosfeer van betrokkene. Dit wordt, hoe zeer daarbij ook het dilemma wordt onderkend waarin betrokkene gelet op zijn functie bij een andere werkgever was komen te verkeren, niet anders doordat betrokkene nadien wat betreft zijn aanspraak op een schaal 8 functie in het gelijk is gesteld. Ten tijde van belang diende betrokkene een keuze te maken voor ofwel werkhervatting in schaal 7, ofwel het indienen van een ontslagverzoek. Hij heeft die keuze achterwege gelaten, en zich in plaats daarvan schuldig gemaakt aan werkweigering. Dat is een ernstige vorm van plichtsverzuim. In aanmerking genomen dat betrokkene bij beide oproepen uitdrukkelijk is gewaarschuwd voor de consequenties kan niet worden gezegd dat de straf van onvoorwaardelijk ontslag als een aan het bedoelde plichtsverzuim onevenredige straf is te beschouwen.
3.4.
Het hoger beroep slaagt. De Raad zal de aangevallen uitspraak vernietigen en, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit ongegrond verklaren. Daarmee komt de grondslag aan het besluit van 27 januari 2012 te ontvallen. De Raad zal dat besluit daarom vernietigen.
4.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 8 oktober 2010 ongegrond;
  • vernietigt het besluit van 27 januari 2012.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en B.J. van de Griend en W.D.M. van Diepenbeek als leden, in tegenwoordigheid van B. Rikhof als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2010.
(getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans
(getekend) B. Rikhof

HD