ECLI:NL:CRVB:2013:1053
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- C.W.J. Schoor
- I.M.J. Hilhorst-Hagen
- K. Wentholt
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van WAO-uitkering na melding van werkzaamheden in horecaonderneming
In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van de WAO-uitkering van appellante, die sinds februari 1982 een uitkering ontvangt. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat appellante redelijkerwijs had moeten begrijpen dat zij teveel uitkering ontving, gezien haar werkzaamheden in een horecaonderneming samen met haar echtgenoot. Het Uwv had in 2009 een onderzoek ingesteld naar de verdiensten van appellante, wat leidde tot de conclusie dat zij inkomsten uit arbeid had genoten. Op basis van deze bevindingen heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellante met terugwerkende kracht verlaagd en een bedrag van € 25.957,33 teruggevorderd voor de onverschuldigd betaalde uitkering over de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2009.
De rechtbank Amsterdam had eerder de bezwaren van appellante tegen de besluiten van het Uwv ongegrond verklaard. Appellante stelde in hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte het Uwv had gevolgd in de berekening van de winst, omdat de fiscale ondernemersaftrek niet was meegenomen. De Raad overweegt dat het Uwv de inkomsten van appellante op een juiste wijze heeft vastgesteld, zonder correctie voor de ondernemersaftrek. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat appellante in strijd met haar inlichtingenplicht het Uwv niet op de hoogte heeft gesteld van haar werkzaamheden in het café.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien. De aflossingscapaciteit van appellante is op een juiste wijze vastgesteld, en de Raad wijst erop dat appellante bij wijziging van haar financiële situatie een verzoek kan indienen om de aflossingscapaciteit opnieuw te berekenen. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is gedaan op 5 juli 2013.