ECLI:NL:CRVB:2013:1047

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 juli 2013
Publicatiedatum
17 juli 2013
Zaaknummer
11-2566 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van persoonsgebonden budget wegens niet verantwoorde zorgverlening

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant had een persoonsgebonden budget (pgb) van € 16.970,06 toegekend gekregen voor het jaar 2008, maar het Zorgkantoor West-Brabant had dit bedrag vastgesteld op € 3.754,55 wegens het niet volledig verantwoorden van de besteding van het pgb. Het Zorgkantoor vorderde een bedrag van € 13.215,51 terug van de appellant, wat leidde tot het hoger beroep. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarop de appellant in hoger beroep ging.

De Raad overwoog dat de appellant niet had voldaan aan zijn verplichtingen om verantwoording af te leggen over het pgb. De Raad bevestigde dat het Zorgkantoor bevoegd was om het pgb lager vast te stellen en om het onterecht betaalde bedrag terug te vorderen. De Raad oordeelde dat de omstandigheden die de appellant aanvoerde, zoals het feit dat zijn ex-partner de benodigde gegevens niet wilde verstrekken, niet afdoen aan zijn verantwoordelijkheid als houder van het pgb. De Raad concludeerde dat er geen zekerheid bestond dat de zorg waarvoor het pgb was verstrekt, daadwerkelijk was verleend.

De Raad benadrukte dat de terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen in beginsel gerechtvaardigd is en dat de appellant geen recht had op het bij voorschot uitgekeerde bedrag. De omstandigheden dat de terugbetaling zwaar zou vallen voor de appellant, deden hier niet aan af. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep af, zonder aanleiding te zien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
11/2566 AWBZ
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
10 maart 2011, 10/2520 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
Zorgkantoor West-Brabant (Zorgkantoor)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E.H. Beerstecher, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Zorgkantoor heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 24 augustus 2011 heeft mr. L.M. Baltazar de Seixas, advocaat, zich als opvolgend gemachtigde van appellant gesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 april 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Baltazar de Seixas. Het Zorgkantoor is met bericht niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.
Het Zorgkantoor heeft aan appellant voor het jaar 2008 een persoonsgebonden budget (pgb) van € 16.970,06 toegekend. Bij besluit van 15 juni 2009 heeft het Zorgkantoor het pgb vastgesteld op € 3.754,55 wegens het niet volledig verantwoorden van het toegekende bedrag. Daarbij heeft het Zorgkantoor een bedrag van € 13.215,51 van appellant teruggevorderd. Bij besluit van 21 mei 2010 (bestreden besluit) heeft het Zorgkantoor het bezwaar van appellant tegen de vaststelling en terugvordering ongegrond verklaard. Het Zorgkantoor heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de door appellant aangevoerde omstandigheid dat alle gegevens bij zijn ex-partner liggen en dat hij afhankelijk is van haar medewerking niet afdoet aan zijn verantwoordelijkheid als houder van het pgb om zorg te dragen voor een goede verantwoording. Een belangenafweging leidt niet tot de conclusie dat terugvordering in het geval van appellant niet redelijk is.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Gelet op het verhandelde ter zitting is slechts nog in geschil of de rechtbank terecht in hetgeen appellant heeft aangevoerd geen grond heeft gezien voor het oordeel dat het Zorgkantoor niet tot een lagere vaststelling en - vervolgens - terugvordering heeft kunnen overgaan.
4.2.
Met juistheid is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat het Zorgkantoor bij afweging van alle betrokken belangen tot vaststelling van het pgb op € 3.754,55 heeft kunnen komen. Door geen verantwoording in te dienen voor een deel van het verleende pgb over 2008 heeft appellant niet voldaan aan de verplichtingen verbonden aan het pgb. Het Zorgkantoor is daarom bevoegd het pgb lager vast te stellen dan de bij de verlening bepaalde bedragen. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (CRvB 30 januari 2008, LJN BC4315, en CRvB
22 september 2010, LJN BN9775) dient het Zorgkantoor bij de discretionaire bevoegdheid om het pgb lager vast te stellen een afweging te maken tussen het belang van handhaving van de niet nagekomen verplichting en de gevolgen van de verlaging voor de ontvanger. Hierbij is tevens de ernst van de tekortkoming en de mate waarin deze aan de ontvanger kan worden verweten van belang. Het Zorgkantoor heeft hetgeen appellant heeft aangevoerd niet doorslaggevend hoeven achten. Gezien het ontbreken van een verantwoording bestaat er geen enkele zekerheid dat de zorg waarvoor het pgb is verstrekt, daadwerkelijk is verleend. Dat pgb’s over andere jaren wel zijn verantwoord, zoals appellant heeft aangevoerd, maakt niet dat de zorg ook voor het jaar 2008 moet worden geacht te zijn geleverd. De door appellant gestelde omstandigheid dat zijn ex-echtgenote de benodigde gegevens niet wenst te verstrekken komt voor rekening en risico van appellant.
4.3.
Ook in het kader van de terugvordering moet een belangenafweging plaatsvinden. Vast staat dat onverschuldigd is betaald. Het Zorgkantoor vordert onverschuldigd betaalde bedragen in beginsel terug. De Raad acht dit geenszins onredelijk nu appellant geen recht heeft gehad op het hem bij voorschot uitgekeerde bedrag. In de door appellant gestelde betalingsonmacht is geen grond gelegen voor het oordeel dat de rechtbank niet met juistheid tot het oordeel is gekomen dat het Zorgkantoor tot terugvordering heeft kunnen overgaan. Dat sprake is van een groot bedrag dat appellant moet terugbetalen en dat de terugbetaling hem zwaar zal vallen, leidt de Raad niet tot een ander oordeel. Deze omstandigheden doen immers niet af aan het feit dat appellant geld heeft ontvangen waarop hij geen recht had en dat zulks in dit geval op geen enkele wijze is toe te rekenen aan het handelen van het Zorgkantoor.
4.4.
Gelet op hetgeen is overwogen in 4.2 en 4.3 treft het hoger beroep geen doel en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2013.
(getekend) J. Brand
(getekend) S. Aaliouli
GdJ