ECLI:NL:CRVB:2013:1034

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 juli 2013
Publicatiedatum
17 juli 2013
Zaaknummer
12-3432 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opschorting en intrekking van bijstand wegens niet tijdig verstrekken van bankafschrift

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan over de opschorting en intrekking van bijstand aan appellant, die niet tijdig het gevraagde bankafschrift heeft verstrekt. Appellant ontving bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en werd door de Dienst Werk en Inkomen (DWI) uitgenodigd om bankafschriften in te leveren. Ondanks herhaalde verzoeken heeft appellant het ontbrekende bankafschrift niet ingeleverd, wat leidde tot opschorting van zijn bijstandsrecht en uiteindelijk tot intrekking van de bijstand. De Raad oordeelt dat het college bevoegd was om de bijstand op te schorten en in te trekken, aangezien appellant niet aan zijn inlichtingenverplichting voldeed. De Raad bevestigt dat het college de aanvraag om bijstand buiten behandeling mocht laten, omdat de verstrekte gegevens onvoldoende waren voor de beoordeling van de aanvraag. De kosten van het opvragen van bankafschriften zijn niet dermate hoog dat van appellant niet gevergd kon worden om deze op te vragen. De uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die de bestreden besluiten van het college bevestigde, wordt door de Centrale Raad van Beroep bekrachtigd.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
12/3432 WWB, 12/3433 WWB, 12/4468 WWB
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Amsterdam van
1 juni 2012, 11/6173, 12/807 (aangevallen uitspraak 1), en 6 augustus 2012, 12/1041 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[A. te B.](appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. Sloot, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen aangevallen uitspraak 1. Mr. B.A.M. Hampsink, advocaat, heeft namens appellant hoger beroep ingesteld tegen aangevallen uitspraak 2.
Het college heeft verweerschriften ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 4 juni 2013, waar partijen, met bericht, niet zijn verschenen.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in deze gedingen van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). In het kader van een onderzoek naar de rechtmatigheid van zijn uitkering is appellant bij brief van 31 augustus 2011 uitgenodigd voor een gesprek op het kantoor van de Dienst Werk en Inkomen (DWI) en is hem verzocht daarbij de bank- of transactieoverzichten van de laatste drie maanden van al zijn bankrekeningen mee te nemen. Op 1 september 2011 is appellant op het kantoor van de DWI verschenen en heeft bankafschrift nr. 6 van 15 juni 2011 van zijn enige bankrekening overgelegd. Nadien heeft hij ook nog bankafschriften 5 en 7, gedateerd 18 mei 2011 en 20 juli 2011, ingezonden. Bij brief van 22 september 2011 is hem door de DWI verzocht vóór
26 september 2011 bankafschrift nr. 8 in te leveren.
1.2.
Bij gebreke van dit bankafschrift heeft het college bij besluit van 28 september 2011 het recht op bijstand van appellant met ingang van 26 september 2011 opgeschort, met het verzoek uiterlijk 3 oktober 2011 het ontbrekend bankafschrift nr. 8 in te leveren. Op verzoek van appellant, die aangaf dat hij bankafschriften had opgevraagd maar dat dit een aantal dagen zou duren, is deze uiterste inleverdatum verlengd tot en met maandag 17 oktober 2011. Bij besluit van 27 oktober 2011 is de bijstand van appellant met ingang van 26 september 2011 ingetrokken omdat appellant de gevraagde informatie niet heeft verstrekt.
1.3.
Op 9 december 2011 heeft appellant zich opnieuw gemeld voor een WWB-uitkering. Na een intakegesprek op 19 december 2011 is hem, zoals bevestigd bij brief van 19 december 2011, onder meer verzocht om uiterlijk 2 januari 2012 bankafschriften over de periode vanaf 20 juli 2011 in te leveren. Appellant heeft daarop een aantal bankafschriften ingeleverd. Bij brief van 4 januari 2012 is hem (wederom) verzocht het ontbrekende bankafschrift (nr. 8) over de periode van 20 juli 2011 tot en met 21 augustus 2011 uiterlijk 12 januari 2012 in te leveren. Appellant heeft hierover op 11 januari 2012 telefonisch contact gezocht met de DWI en heeft aangegeven dat hij het daarmee niet eens was en dat het opvragen van een bankafschrift bij de bank geld kostte. Van de zijde van de DWI is hem toen de suggestie gedaan om internetbankieren aan te vragen. Bij gebreke van het gevraagde bankafschrift heeft het college bij besluit van 13 januari 2012 de aanvraag om bijstand niet in behandeling genomen.
1.4.
Bij besluit op bezwaar van 15 december 2011 (bestreden besluit 1) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 28 september 2011 ongegrond verklaard. Het bezwaar tegen het besluit van 27 oktober 2011 is bij besluit van 6 januari 2012 (bestreden besluit 2) ongegrond verklaard. Bij besluit op bezwaar van 22 februari 2012 (bestreden besluit 3) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 13 januari 2012 ongegrond verklaard.
2.
Bij aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard. Bij aangevallen uitspraak 2 is het beroep tegen het bestreden besluit 3 ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraken gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De opschorting en intrekking per 26 september 2011
4.1.
Ingevolge artikel 54, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB kan het college, indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevraagde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt, dan wel anderszins onvoldoende medewerking heeft verleend en hem dit te verwijten valt, het recht op bijstand opschorten vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft. Ingevolge artikel 54, tweede lid, van de WWB doet het college mededeling van de opschorting aan belanghebbende en nodigt hem uit binnen de door hen te stellen termijn het verzuim te herstellen. Artikel 54, vierde lid, van de WWB bepaalt dat als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, het college na het verstrijken van die termijn het besluit tot toekenning van bijstand kan intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.
4.2.
Vaststaat dat appellant het gevraagde bankafschrift nr. 8 niet heeft verstrekt binnen de daarvoor gestelde termijn. Dit bankafschrift was onmiskenbaar van belang voor de continuering/verlening van bijstand aan appellant. Gesteld noch gebleken is dat appellant van het niet tijdig inleveren van het bankafschrift geen verwijt kan worden gemaakt. Dat, zoals appellant ook in hoger beroep heeft gesteld, het college bij het ontbreken van één bankafschrift zelf kan uitrekenen wat de mutatie is geweest op de betreffende bankafrekening, leidt niet tot een ander oordeel. Immers, op die wijze is slechts het saldo van de mutaties op die rekening te berekenen. Daarmee heeft het college nog geen volledig inzicht in alle mutaties op de betreffende rekening.
4.3.
Het college was derhalve bevoegd het recht op bijstand met ingang van 26 september 2011 op te schorten. Het verzuim is niet binnen de nader gestelde termijn hersteld zodat het college bevoegd was de bijstand met ingang van 26 september 2011 in te trekken.
4.4.
In hetgeen appellant heeft aangevoerd is geen grond gelegen voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot opschorting en intrekking gebruik heeft gemaakt. De grond dat de opschorting en intrekking niet in redelijke verhouding staan tot de schending van de inlichtingenverplichting en derhalve disproportioneel zijn slaagt niet gelet op het overwogene in 4.2.
4.5.
Het hoger beroep slaagt niet. Aangevallen uitspraak 1 komt voor bevestiging in aanmerking.
Het buiten behandeling laten van de nieuwe aanvraag
4.6.
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Daarbij gaat het, gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.7.
Vaststaat dat appellant het gevraagde bankafschrift nr. 8 niet heeft verstrekt binnen de gegeven hersteltermijn, die liep tot en met 12 januari 2011. Dit bankafschrift was noodzakelijk om inzicht te krijgen in de financiële situatie van appellant en daarmee noodzakelijk voor een goede beoordeling van zijn aanvraag. De beroepsgrond dat het college, zoals ook in hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 2 door appellant naar voren is gebracht, door vergelijking van de bankafschriften 7 en 9 een schatting had kunnen maken van de financiële situatie die gedekt wordt door bankafschrift 8, wordt, zoals onder 4.2 is overwogen, verworpen.
4.8.
Dat appellant de kosten van het opvragen van bankafschriften, te weten € 1,50 dan wel
€ 1,80 per bankafschrift, niet kon opbrengen omdat hij helemaal geen inkomen had, ziet er aan voorbij dat appellant voldoende gelegenheid heeft gehad en ook door de DWI is gewezen op de mogelijkheid om internetbankieren aan te vragen en aldus kosteloos inzage had kunnen verlenen in het gevraagde bankafschrift. Overigens zijn de kosten van € 1,50 of € 1,80 voor een bankafschrift niet dermate hoog, zoals ook de rechtbank heeft overwogen, dat van appellant niet gevergd kon worden het ontbrekende dagafschrift bij de bank op te vragen.
4.9.
Gelet op het overwogene onder 4.6 tot en met 4.8 was het college bevoegd de aanvraag van appellant buiten behandeling te stellen. In hetgeen appellant heeft aangevoerd is geen grond gelegen voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft gemaakt. Voor de stelling dat het buiten behandeling laten van de aanvraag niet in verhouding staat tot het niet verstrekken van één bankafschrift wordt verwezen naar 4.2.
4.10.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat aangevallen uitspraak 2 voor bevestiging in aanmerking komt.
Proceskosten
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van J.T.P. Pot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2013.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) J.T.P. Pot
ew