ECLI:NL:CRVB:2013:1031

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 juli 2013
Publicatiedatum
17 juli 2013
Zaaknummer
11-7154 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand en beoordeling noodzakelijke kosten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Maastricht. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) door het college van burgemeester en wethouders van Heerlen. Appellante, die sinds 12 maart 2008 in Heerlen woont, had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor kosten die voortvloeiden uit de opslag van haar inboedel, die emotionele waarde had. De kosten van deze opslag waren geraamd op € 660,--. Het college had de aanvraag afgewezen, omdat er volgens hen vanaf de datum van verhuizing geen noodzaak meer bestond om de inboedel op te slaan. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft appellante betoogd dat de rechtbank een te beperkte uitleg heeft gegeven aan het begrip noodzakelijke kosten. De Raad heeft echter geoordeeld dat de kosten voor opslag niet als noodzakelijk kunnen worden aangemerkt, omdat er geen noodzaak meer was voor de opslag vanaf het moment dat appellante in Heerlen woonachtig was. De Raad heeft de argumenten van appellante verworpen en bevestigd dat het college de aanvraag terecht heeft afgewezen. De uitspraak van de rechtbank is dan ook bevestigd, en er is geen grond voor een veroordeling tot schadevergoeding of proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
11/7154 WWB
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van
18 november 2011, 11/11 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Heerlen (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B. van Dijk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juni 2013. Voor appellant is mr. Van Dijk verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.J.A. Berthoulet.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 28 juli 2010 heeft appellante een aanvraag om bijzondere bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend welke door het college is opgevat als een aanvraag in verband met de kosten verbonden aan de inzage in en het veilig stellen van spullen (met emotionele waarde) uit een tiental containers bij een opslagbedrijf, waarin de inboedel van appellante en haar overleden ouders is opgeslagen. De kosten hiervan zijn geraamd op
€ 660,--.
1.2.
Bij besluit van 25 augustus 2010, gehandhaafd bij besluit op bezwaar van 23 november 2010 (bestreden besluit), is deze aanvraag afgewezen. Aan deze besluitvorming is onder meer ten grondslag gelegd dat er vanaf 12 maart 2008, de datum vanaf welke appellante in Heerlen woonachtig is op het adres [adres], geen noodzaak meer bestaat om de inboedel op te slaan, zodat de opslagkosten waarvoor bijzondere bijstand is aangevraagd niet zijn aan te merken als noodzakelijke kosten.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen deze uitspraak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 35, eerste lid, van de WWB bepaalt dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.
4.2.
Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de WWB moet eerst beoordeeld worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt aangevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de alleenstaande of het gezin noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of die kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, op welk punt het college ingevolge genoemde bepaling een zekere beoordelingsvrijheid heeft.
4.3.
Vaststaat dat appellante haar woonboerderij in [M.] in 2006 heeft verkocht, dat zij nadien her en der heeft gewoond en dat zij haar inboedel bij een verhuisbedrijf heeft laten opslaan. Vanaf 12 maart 2008 is appellante woonachtig op het adres [adres] te Heerlen.
4.4. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat vanaf 12 maart 2008, de datum waarop appellante woonachtig was op het adres [adres] te Heerlen, geen noodzaak meer bestond de opslag te continueren. De kosten die vanaf die datum uit de opslag voortvloeien, waaronder de kosten voor inzage in de containers en het veilig stellen van bepaalde goederen met voor appellante emotionele waarde, kunnen daarom niet als noodzakelijke kosten in de zin van artikel 35 van de WWB worden aangemerkt. De beroepsgrond dat de rechtbank een te beperkte uitleg heeft gegeven aan het begrip noodzakelijke kosten als bedoeld in artikel 35 van de WWB omdat de goederen naar de mening van appellante noodzakelijk zijn los van de leefruimte, slaagt niet, reeds omdat het hier slechts gaat om de vraag of de opslag noodzakelijk is. Aan de vraag of sprake is van een aanvraag om bijzondere bijstand ter delging van een schuld wordt niet meer toegekomen.
4.5.
Uit 4.4 volgt dat het college de aanvraag van appellante terecht heeft afgewezen.
4.6.
Uit 4.4 en 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient derhalve te worden bevestigd. Er is daarom geen grond voor een veroordeling tot vergoeding van schade.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van J.T.P. Pot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2013.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) J.T.P. Pot

IJ