ECLI:NL:CRVB:2013:1030

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 juli 2013
Publicatiedatum
17 juli 2013
Zaaknummer
12-2284 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlaging van bijstand wegens onvoldoende medewerking aan arbeidsinschakeling onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Maastricht. De appellant, A. te B., had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Heerlen, die zijn bijstand met 20% had verlaagd. Deze verlaging was opgelegd omdat de appellant niet was verschenen voor een arbeidspsychologisch onderzoek bij Aob Compaz, wat hij had moeten doen in het kader van zijn arbeidsverplichtingen volgens de Wet werk en bijstand (WWB). De Raad oordeelde dat de appellant verwijtbaar niet had meegewerkt aan het onderzoek, ondanks dat hij op verschillende manieren was geïnformeerd over zijn verplichtingen en de gevolgen van zijn afwezigheid.

De appellant had aangevoerd dat hij niet op de hoogte was gesteld van de opdracht aan Aob Compaz en dat hij de relevante brieven niet had ontvangen. De Raad concludeerde echter dat de appellant voldoende op de hoogte was gesteld van zijn verplichtingen en dat hij zonder geldige reden niet was verschenen. De Raad bevestigde dat het college op basis van de WWB gerechtigd was om de bijstand te verlagen. De uitspraak van de rechtbank werd dan ook bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van medewerking aan onderzoeken die verband houden met arbeidsinschakeling en de gevolgen van het niet naleven van deze verplichtingen voor de bijstandsverlening.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
12/2284 WWB
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 7 maart 2012, 11/1481 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Heerlen (college)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingezonden.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juni 2013. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. H.J.A. Bertholet.

OVERWEGINGEN

1.
Voor een uitgebreid overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden en voor het van toepassing zijnde wettelijke kader verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.1.
Bij brief van 11 april 2011 heeft het college appellant meegedeeld dat hij niet langer is ontheven van de ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB) op hem rustende arbeidsverplichtingen en dat onderzocht zal worden of en in hoeverre appellant aan deze verplichtingen kan voldoen. In verband hiermee wordt appellant uitgenodigd voor een gesprek op 19 april 2011 met zijn inkomensconsulent. Tijdens dit gesprek is met appellant besproken dat een arbeidspsychologisch onderzoek noodzakelijk wordt geacht om de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling te kunnen beoordelen. Bij brief van 3 mei 2011 heeft het college deze afspraak aan appellant bevestigd en meegedeeld dat het reïntegratiebedrijf Aob Compaz (Aob Compaz) de opdracht is verstrekt het onderzoek uit te voeren. Vervolgens wordt appellant bij brief van 3 mei 2011 door Aob Compaz opgeroepen om te verschijnen voor een psycho-diagnostisch onderzoek. In die brief wordt appellant uitgelegd waaruit dit onderzoek bestaat, hoeveel tijd de verschillende onderdelen in beslag nemen en door wie en op welke data deze zullen worden uitgevoerd. Het eerste onderdeel, de intake door de psycholoog, zal op 12 mei 2011 om 11.15 uur plaatsvinden. Deze uitnodiging is herhaald in een brief van Aob Compaz van 9 mei 2011, waarbij is aangegeven dat appellant is uitgenodigd naar aanleiding van de aanvraag door de gemeente Heerlen, afdeling Welzijn. Appellant wordt geadviseerd contact op te nemen met zijn inkomensconsulent van de gemeente Heerlen voor verdere informatie omtrent de reden van deze aanmelding. Op 12 mei 2011 heeft appellant zijn inkomensconsulent meegedeeld dat hij Aob Compaz een schriftelijke reactie heeft gestuurd naar aanleiding van hun uitnodiging en dat hij voorts niet in staat is om naar de afspraak te gaan omdat hij geen geld heeft. Appellant is niet verschenen voor het onderzoek op 12 mei 2011.
1.2.
Bij besluit van 16 mei 2011 heeft het college de bijstand van appellant met ingang van
1 mei 2011 verlaagd met 20% op de grond dat appellant in onvoldoende mate heeft meegewerkt aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling door op 12 mei 2011 niet te verschijnen voor een onderzoek bij Aob Compaz. Deze maatregel wordt opgelegd voor de duur van de tekortkoming met een minimum van één maand. Appellant kan de maatregel beperken door alsnog zijn medewerking te verlenen aan het onderzoek bij Aob Compaz en zal hierover een nieuwe oproep ontvangen.
1.3.
Bij besluit van 23 augustus 2011 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 16 mei 2011 in zoverre gegrond verklaard dat de maatregel wordt beperkt tot één maand.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep op de hieronder nader te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het geschil spitst zich uitsluitend toe op de vraag of appellant verwijtbaar niet heeft meegewerkt aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling. Appellant heeft hiertoe - samengevat en voor de beoordeling van het onderhavige geschil van belang - aangevoerd dat hij niet schriftelijk op de hoogte is gesteld van de opdracht van het college aan Aob Compaz om een arbeidspsychologisch onderzoek uit te voeren, dat hij de brief van het college van 3 mei 2011 niet heeft ontvangen en dat hij niet op de hoogte was van de doelstelling van het onderzoek noch wat in verband hiermee zijn rechten en plichten waren.
4.2.
Het college heeft op 11 april 2011 appellant meegedeeld dat de uit de WWB voortvloeiende arbeidsverplichtingen weer volledig voor hem gelden. Uit de gedingstukken blijkt voorts dat hij tijdens een gesprek op 19 april 2011 met zijn inkomensconsulent op de hoogte is gesteld dat in verband met deze op hem rustende verplichtingen een arbeidspsychologisch onderzoek zal worden aangevraagd. Voorts is appellant in de brieven van Aob Compaz van 3 mei 2011 en 9 mei 2011 uitvoerig geïnformeerd uit welke onderdelen het onderzoek zal bestaan, dat het niet verschijnen op de afspraken gevolgen zou kunnen hebben voor zijn uitkering en dat hij voor verdere informatie contact op kan nemen met zijn inkomensconsulent. Daarnaast heeft de inkomensconsulent van appellant hem op 12 mei 2011 uitdrukkelijk telefonisch meegedeeld dat van appellant verwacht wordt dat hij op de afspraak, later die dag, bij Aob Compaz zal verschijnen en zijn medewerking aan het onderzoek zal verlenen. Hieruit blijkt dat appellant in ieder geval op 9 mei 2011 op de hoogte was dan wel kon zijn dat Aob Compaz van de gemeente Heerlen, afdeling Welzijn, de opdracht tot het uitvoeren van een psycho-diagnostisch onderzoek heeft ontvangen. De vraag of op het college de verplichting rust om appellant een kopie van de feitelijke opdracht voor een dergelijk onderzoek aan Aob Compaz te verstrekken en of appellant de aan hem verstuurde bevestiging van 3 mei 2011 van deze opdracht heeft ontvangen kan en zal de Raad in het midden laten.
Geconcludeerd wordt dat appellant - zonder opgave van een geldige reden - niet is verschenen.
4.3.
Uit 4.2 volgt dat appellant de op hem rustende verplichting ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB heeft geschonden en niet gezegd kan worden dat elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Het college was dan ook gehouden om op grond van artikel 18, tweede lid, van de WWB de bijstand van appellant te verlagen. Tegen de omvang van de opgelegde verlaging zijn geen zelfstandige gronden aangevoerd.
4.4.
Gelet op het voorgaande slaagt het hoger beroep niet, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham in tegenwoordigheid van J.T.P. Pot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2013.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) J.T.P. Pot

EH