ECLI:NL:CRVB:2013:1013

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 juli 2013
Publicatiedatum
16 juli 2013
Zaaknummer
12-4755 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstand wegens gebrek aan medewerking en bewijsvoering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Groningen. De appellant had op 28 oktober 2011 een aanvraag voor bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend. Het college van burgemeester en wethouders van Hoogezand-Sappemeer had de aanvraag afgewezen omdat de appellant geen medewerking had verleend aan noodzakelijke huisbezoeken en geen bewijs had geleverd van huurbetalingen en huurachterstand. De appellant had op meerdere momenten niet gereageerd op de uitnodigingen voor huisbezoeken, wat leidde tot onduidelijkheid over zijn woon- en verblijfplaats.

De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde de appellant aan dat hij bereid was mee te werken aan een huisbezoek, maar dat de kennisgevingen van het college te kort van tevoren waren gedaan. De Raad overwoog dat het aan de appellant was om de feiten en omstandigheden aan te tonen die nopen tot inwilliging van zijn aanvraag. De Raad concludeerde dat de appellant zijn medewerkingsverplichting had geschonden door niet op de uitnodigingen te reageren en dat het college de aanvraag terecht had afgewezen.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van medewerking aan het onderzoek van de bijstandsaanvraag en de noodzaak voor aanvragers om tijdig en adequaat te reageren op verzoeken van de gemeente.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
12/4755 WWB
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 17 juli 2012, 12/284 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats](appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Hoogezand-Sappemeer (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B. van Dijk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juni 2013. Voor appellant, daartoe opgeroepen, is mr. Van Dijk verschenen. Het college, daartoe opgeroepen, heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I.M. Klok.

OVERWEGINGEN

1.
Aan de aangevallen uitspraak - waarin appellant als eiser is aangeduid en het college als verweerder - ontleent de Raad de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden:
“Eiser heeft op 28 oktober 2011 bij verweerder een uitkering ingevolge de WWB aangevraagd. Bij brieven van 31 oktober 2011 en 23 november 2011 heeft verweerder eiser verzocht om een aantal gegevens die noodzakelijk zijn voor het beoordelen van voormelde aanvraag van eiser. Eiser heeft op 7 november 2011 en 25 november 2011 op voormelde brieven gereageerd en nadere stukken ingediend. Bij brief van 13 december 2011, persoonlijk bezorgd op het adres van eiser, heeft verweerder aangekondigd dat eiser op woensdag 14 december 2011 om 12.00 thuis zal worden bezocht voor een gesprek met een medewerker van de afdeling Sociale Zaken van verweerders gemeente in verband met voormelde aanvraag. Bij brief van 14 december 2011, persoonlijk bezorgd op het adres van eiser, heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat eiser op 14 december 2011 om 12.00 uur niet thuis is aangetroffen en heeft verweerder aangekondigd dat eiser op donderdag 15 december 2011 om 12.00 uur nogmaals thuis zal worden bezocht voor een gesprek met medewerkers van de afdeling Sociale Zaken van verweerders gemeente. Bij brief van 15 december 2011 heeft eiser verweerder meegedeeld dat hij de aankondiging van het huisbezoek op 14 december 2011 pas op 14 december 2011 om 15.00 heeft kunnen lezen. Bij verdere brief van 15 december 2011 heeft eiser verweerder medegedeeld dat hij ook de aankondiging van het huisbezoek op 15 december 2011 niet tijdig onder ogen heeft gekregen. Bij besluit van 15 december 2011 (verzonden 16 december 2011) heeft verweerder daarop aan eiser medegedeeld dat de aanvraag van eiser van 28 oktober 2011 voor een uitkering ingevolge de WWB niet in behandeling wordt genomen, omdat eiser niet heeft voldaan aan verzoeken van verweerder om mee te werken aan de huisbezoeken van 14 en 15 december 2011.”
1.1.
Bij besluit van 2 maart 2012 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant tegen het besluit van 15 december 2011 gegrond verklaard en de aanvraag alsnog afgewezen omdat appellant zonder dat daartoe een gerechtvaardigde reden was geen medewerking heeft verleend aan een noodzakelijk huisbezoek en appellant geen bewijzen betreffende huurbetalingen en huurachterstand heeft ingeleverd, waardoor appellant niet heeft aangetoond dat hij zijn hoofdverblijf heeft op het door hem opgegeven adres aan de [Adres A.] te [woonplaats](uitkeringsadres) waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank gekeerd. Hij voert aan dat hij met twee brieven van zijn advocaat zijn bereidheid heeft getoond mee te werken aan een huisbezoek en dat de schriftelijke kennisgeving van het college beide malen te kort te voren kenbaar zijn gemaakt waardoor appellant de afspraken per abuis is misgelopen.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het bestreden besluit betreft de afwijzing van een aanvraag om bijstand. Een aanvrager moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen onder meer over zijn woon- en verblijfplaats en over zijn financiële situatie. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Indien de betrokkene niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
4.2.
Uit de gedingstukken blijkt dat bij het college naar aanleiding van de aanvraag van appellant onduidelijkheid bestond over de woon- en verblijfplaats van appellant. Bij een op
13 december 2011 in de brievenbus op het uitkeringsadres gedeponeerde brief heeft het college aangekondigd dat appellant op woensdag 14 december 2011 om 12.00 uur thuis zal worden bezocht voor een gesprek met een medewerker van de afdeling Sociale Zaken in verband met zijn aanvraag. Appellant stelt van deze aankondiging eerst op 14 december om 15.00 uur kennis te hebben genomen. Niet valt in te zien waarom hij op dat moment geen kennis heeft kunnen nemen van de aankondiging voor een gesprek bij hem thuis op
15 december om 12.00 uur, welke aankondiging op 14 december 2011 persoonlijk bij hem in de bus is gedaan, nadat hij op die dag om 12.00 niet op het uitkeringsadres werd aangetroffen. Appellant heeft op geen enkele wijze geconcretiseerd of nader onderbouwd welke omstandigheden hem hebben belet de brief van 14 december 2011 eerder dan 15 december om 12.00 uur onder ogen te krijgen. Onder deze omstandigheden slaagt de grond dat de uitnodigingen te kort voor de geplande gesprekken bekend zijn gemaakt niet. Dat appellant zijn bereidheid heeft uitgesproken om alsnog een gesprek bij hem thuis te voeren doet aan het vorenstaande niet af.
4.3.
Nu appellant, zonder bericht van verhindering, geen gehoor heeft gegeven aan de oproep voor het gesprek op 15 december 2011 op het uitkeringsadres om duidelijkheid te verschaffen over zijn woonsituatie, heeft appellant de ingevolge artikel 17 van de WWB op hem rustende inlichtingen- en medewerkingsverplichting geschonden. Aangezien appellant ook nadien de voor de inwilliging van zijn aanvraag benodigde duidelijkheid niet heeft verstrekt, kan als gevolg van die schending het recht op bijstand over de hier te beoordelen periode niet worden vastgesteld. Het college heeft de aanvraag van 28 oktober 2011 dan ook terecht afgewezen.
4.4.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van J.T.P. Pot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2013.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) J.T.P. Pot

IJ