ECLI:NL:CRVB:2013:1005

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 juli 2013
Publicatiedatum
16 juli 2013
Zaaknummer
11-5187 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluit tot afwijzing bijstandsaanvraag wegens onzorgvuldige voorbereiding en motivering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, een dakloze, had op 27 september 2010 een aanvraag ingediend voor bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft deze aanvraag op 2 november 2010 afgewezen, omdat de appellant niet was aangetroffen tijdens een locatiebezoek. De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, maar de appellant ging in hoger beroep.

De Raad heeft vastgesteld dat het college de aanvraag van de appellant niet zorgvuldig had behandeld. De Raad oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag niet op een deugdelijke motivering berustte, omdat er geen bericht was achtergelaten na het eerste locatiebezoek, waardoor de appellant niet op de hoogte was van het bezoek. Bovendien was er een tweede locatiebezoek dat buiten de afgesproken periode plaatsvond, zonder dat de appellant was geïnformeerd. De Raad concludeerde dat het college niet zonder nader onderzoek de aanvraag had mogen afwijzen.

De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, en de Raad verklaarde het beroep van de appellant gegrond. Het college werd opgedragen om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van de appellant, met inachtneming van de uitspraak van de Raad. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de appellant, die in totaal € 1.888,-- bedroegen. De uitspraak werd openbaar gedaan op 16 juli 2013.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
11/5187 WWB
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
26 juli 2011, 11/1461 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B.C.F. Kramer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 april 2013. Voor appellant is verschenen mr. Kramer. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. van Kesteren.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft als dakloze op 27 september 2010 een aanvraag ingediend om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). In het kader van die aanvraag heeft appellant een briefadres opgegeven alsmede een verblijfadres, te weten[Adres A.] te[Adres A.]. Appellant heeft vervolgens met de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam (DWI) op 15 oktober 2010 de afspraak gemaakt dat hij tot 11.00 uur op dat adres aanwezig zou zijn gedurende een periode van vijf werkdagen na dagtekening van de mede door hem ondertekende afspraak. Binnen die periode, die eindigde op 22 oktober 2010 om 11.00 uur, zouden medewerkers van de DWI een locatiebezoek aan dat adres brengen teneinde de verblijfsituatie van appellant te controleren. Indien appellant deze afspraak niet nakwam, zou de aanvraag worden afgewezen. Op 22 oktober 2010 om 10.00 uur hebben medewerkers van de DWI de desbetreffende woning bezocht. Appellant is daar niet aangetroffen. Op 28 oktober 2010 heeft nog een bezoek aan die woning plaatsgevonden. Ook toen was appellant niet aanwezig. Op 29 oktober 2010 heeft appellant telefonisch contact opgenomen met de DWI.
1.2.
Bij besluit van 2 november 2010 heeft het college de aanvraag van appellant afgewezen.
1.3.
Bij besluit van 8 februari 2011 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 2 november 2010 ongegrond verklaard. Daarbij heeft het college zich op het standpunt gesteld dat appellant de op hem rustende medewerkingsverplichting heeft geschonden omdat hij niet heeft voldaan aan de afspraak dat hij van 18 tot en met 22 oktober 2010 tot 11.00 uur, op het adres[Adres A.] te [Adres A.] zou verblijven.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Evenals in beroep heeft hij aangevoerd dat er goede redenen aanwezig waren waardoor van hem niet meer kon worden verwacht op 22 oktober 2010 nog langer op de Kloekhorststraat te blijven. Bovendien heeft de DWI gehandeld in strijd met zijn beleid dan wel zijn gedragslijn in soortgelijke zaken, te weten dat een bijstandsaanvraag van een dak- en thuisloze eerst wordt afgewezen nadat de betrokkene twee keer niet is aangetroffen bij een locatiebezoek.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat appellant kan worden aangerekend dat hij bij het eerste locatiebezoek niet is aangetroffen. De Raad onderschrijft de overwegingen die de rechtbank aan dat oordeel ten grondslag heeft gelegd en maakt die tot de zijne.
4.2.
De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat de informatiebrochure dak- en thuislozen, waarop appellant een beroep doet en waarin staat vermeld dat binnen een termijn van vijf werkdagen twee locatiebezoeken plaatsvinden, geen geldend beleid bevat, maar slechts een algemene voorlichtingsfolder betreft waaraan geen aanspraken kunnen worden ontleend.
4.3.
Met appellant is de Raad echter van oordeel dat het college zijn aanvraag niet zonder nader onderzoek had mogen afwijzen op de grond dat hij zijn medewerking- en inlichtingenverplichting had geschonden. Daarbij is van belang dat bij het locatiebezoek op
22 oktober 2010 geen bericht voor appellant is achtergelaten, zodat hij er niet van op de hoogte was dat een locatiebezoek had plaatsgevonden. Dat appellant bij het locatiebezoek op 22 oktober 2010 niet is aangetroffen heeft niet direct geleid tot afwijzing van de aanvraag. Op 28 oktober 2010, dus ruim buiten de met appellant afgesproken periode, is immers toch nog een tweede locatiebezoek afgelegd. Ook toen is geen bericht achtergelaten. Uit een rapport van 2 november 2010 blijkt verder dat appellant op 29 oktober 2010 zelf telefonisch contact heeft opgenomen met de DWI met de vraag waarom er geen locatiebezoek had plaatsgevonden. Deze telefonische melding van appellant is weliswaar geregistreerd en gemaild naar de betreffende medewerker van de DWI, maar de vraag van appellant is onbeantwoord gebleven. Mede in aanmerking genomen dat de aanvraag van appellant op dat moment nog in behandeling was, had het voor de hand gelegen dat de DWI in dat telefoongesprek aan appellant had gevraagd waar hij in de aan die melding voorafgegane periode verbleven had, dit eventueel nader te onderzoeken en vervolgens een nieuwe afspraak met appellant te maken om vast te stellen of hij met ingang van de datum van zijn aanvraag voor bijstand in aanmerking kwam. Het voorgaande klemt temeer omdat bij de DWI bekend was dat appellant telefonisch moeilijk bereikbaar was.
4.4.
Wat onder 4.3 is overwogen, leidt de Raad tot de conclusie dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid en niet berust op een deugdelijke motivering. De rechtbank heeft dit niet onderkend. De aangevallen uitspraak komt daarom voor vernietiging in aanmerking. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad ziet geen mogelijkheid het geschil finaal te beslechten. Van toepassing van artikel 8:51a van de Awb wordt afgezien, in aanmerking genomen dat het hier gaat om een besluit op aanvraag, dat het onderzoek naar aanleiding van die aanvraag nog niet is voltooid en dat een inhoudelijk standpunt van het college naar aanleiding van de aanvraag ontbreekt. Daarom zal het college worden opgedragen een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar tegen het besluit van 2 november 2010 met inachtneming van deze uitspraak. Bij de voorbereiding van het nieuwe besluit mag het college van appellant verlangen dat hij, zoveel als nog mogelijk is, inlichtingen geeft over zijn verblijfplaats(en) gedurende de hier van belang zijnde periode. Het college dient tevens te beslissen op de verzoeken van appellant om vergoeding van de kosten in bezwaar en van geleden schade in de vorm van wettelijke rente.
5.
De Raad ziet aanleiding het college te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 944,-- in beroep en op € 944,-- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 8 februari 2011;
  • bepaalt dat het college een nieuwe beslissing op bezwaar neemt met inachtneming van deze
uitspraak;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.888,--;
  • bepaalt dat het college aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht
van in totaal € 162,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en W.H. Bel en E.C.R. Schut als leden, in tegenwoordigheid van P.C. de Wit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2013.
(getekend) C. van Viegen
(getekend) P.C. de Wit
ew