ECLI:NL:CRVB:2012:BY7830

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12-2426 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vergoeding voor Emotioneel Lichaamswerk therapie op basis van evidence based criteria

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 december 2012 uitspraak gedaan over de afwijzing van een verzoek om vergoeding van de kosten van de therapie Emotioneel Lichaamswerk. Appellante, die deze therapie volgde na doorverwijzing door haar behandelend psychiater, had eerder een aanvraag ingediend die was afgewezen op basis van het feit dat de therapie niet als evidence based kon worden aangemerkt. De Raad heeft in zijn overwegingen verwezen naar een eerdere uitspraak van 1 december 2011, waarin werd geoordeeld dat de eis van evidence based therapieën binnen de grenzen van een redelijke beleidsbepaling valt. De Raad heeft vastgesteld dat de betrokken therapeute niet geregistreerd is in het BIG-register, wat ook een belangrijke afwijzingsgrond was.

Tijdens de zitting op 15 november 2012 was appellante niet aanwezig, maar verweerder werd vertegenwoordigd door A.T.M. Vroom-van Berckel. De Raad heeft de argumenten van appellante, die stelde dat de therapie wel voor vergoeding in aanmerking zou moeten komen, niet gevolgd. De Raad concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat Emotioneel Lichaamswerk als evidence based therapie kon worden aangemerkt, en dat de eis van een BIG-registratie niet was voldaan. De Raad heeft het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak benadrukt het belang van evidence based praktijken in de gezondheidszorg en de rol van BIG-registratie voor therapeuten. De Centrale Raad van Beroep heeft hiermee een precedent geschapen voor toekomstige aanvragen om vergoeding van niet-geregistreerde therapieën.

Uitspraak

12/2426 WUV
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[A. te B. ] (appellante)
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, thans: de Raad van Bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
Datum uitspraak: 20 december 2012
PROCESVERLOOP
Dit geding, dat aanvankelijk is gevoerd door de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad (PUR), is in verband met een wijziging van taken, zoals neergelegd in de Wet uitvoering wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen (Wet van 15 april 2010, Stb. 2010, 182), voortgezet door de Raad van Bestuur van de Sociale verzekeringsbank. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van verweerder wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan de - voormalige - Raadskamer WUV van de PUR.
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 28 maart 2012, kenmerk BZ01409489 (bestreden besluit). Dit besluit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 november 2012. Appellante is niet verschenen, zoals tevoren was gemeld. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel.
OVERWEGINGEN
1. Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad in de eerste plaats naar zijn eerdere in het geschil tussen partijen gewezen uitspraak van 1 december 2011, LJN BU7221. Hij volstaat hier met het volgende.
1.1. In oktober 2009 heeft appellante een aanvraag ingediend om vergoeding van de kosten van de door haar gevolgde therapie Emotioneel Lichaamswerk. Appellante heeft deze therapie gevolgd bij de therapeute M. Schoe na doorverwijzing door haar behandelend psychiater J. Hopmans. Bij besluit van 17 november 2009, gehandhaafd bij de beslissing op bezwaar van 11 augustus 2010, is deze aanvraag afgewezen. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat het hier gaat om een niet gangbare therapie, die bovendien niet is uitgevoerd door een gekwalificeerde psychotherapeut. De betrokken therapeute is geen psycholoog of psychotherapeut en is niet geregistreerd in een register als bedoeld in artikel 3 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (BIG-register), aldus verweerder.
1.2. Bij de onder 1 vermelde uitspraak van 1 december 2011 heeft de Raad het beroep tegen het besluit van 11 augustus 2010 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd wegens strijd met het bepaalde in de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht en verweerder opgedragen om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak. Daarbij is geoordeeld dat de door verweerder gestelde eis dat naar algemeen aanvaard medisch inzicht sprake moet zijn van een zogenoemde “evidence based” therapie, op zichzelf binnen de grenzen van een redelijke beleidsbepaling blijft, maar dat de uitgebrachte medische adviezen niet duidelijk maken waarom Emotioneel Lichaamswerk niet als evidence based kan worden aangemerkt. Verder heeft de Raad geoordeeld dat ook de afwijzingsgrond met betrekking tot het ontbreken van een BIG-registratie geen stand houdt. Daarbij is overwogen dat Hopmans, die appellante heeft doorverwezen, zelf een BIG-geregistreerde psychiater en psychotherapeut is en dat de therapeute Schoe, alhoewel niet BIG-geregistreerd, wel de op het geven van Emotioneel Lichaamswerk gerichte therapie heeft gevolgd en ten tijde hier in geding ook bij de desbetreffende beroepsorganisatie was aangesloten. Verder is overwogen dat de Raad weliswaar heeft aanvaard dat aan (psycho)therapeuten de eis van een BIG-registratie wordt gesteld, maar dat dit niet zo ver gaat dat deze eis ook van toepassing is op degene die op advies en onder (direct of indirect) toezicht van een BIG-geregistreerde verwijzer voor het uitvoeren van een therapie wordt ingeschakeld.
1.3. Na het inwinnen van nadere informatie bij psychiater Hopmans heeft verweerder bij het bestreden besluit het bezwaar tegen het besluit van 17 november 2009 opnieuw ongegrond verklaard. Daaraan is ten grondslag gelegd dat niet is gebleken dat Emotioneel Lichaamswerk als evidence based moet worden aangemerkt en dat geen sprake is van direct of indirect toezicht door een BIG-geregistreerde verwijzer.
2. Naar aanleiding van hetgeen in beroep naar voren is gebracht, overweegt de Raad als volgt.
2.1. Het standpunt van verweerder dat niet is gebleken dat sprake is van een evidence based therapie, is gebaseerd op het rapport van geneeskundig adviseur R. Loonstein, arts, van 12 maart 2012. Hierin is vermeld dat geen medisch-wetenschappelijke literatuur is gevonden over Emotioneel Lichaamswerk, dat de gespecialiseerde centra de therapie niet toepassen en dat niet is gebleken dat sprake is van een naar algemeen aanvaarde medische inzichten evidence based therapie. Daarbij is vermeld dat ook de behandelend psychiater Hopmans desgevraagd heeft aangegeven niet bekend te zijn met medisch-wetenschappelijke literatuur over Emotioneel Lichaamswerk en deze therapie slechts bij uitzondering toe te passen.
2.2. In beroep heeft appellante in dit verband naar voren gebracht dat het merendeel van de psychiatrische en psychotherapeutische behandelingen niet evidence based is. Volgens appellante komt de onderhavige therapie wel voor vergoeding in aanmerking en is daarbij van doorslaggevend belang dat de behandelend psychiater, die BIG-geregistreerd is, de therapie heeft voorgeschreven als onderdeel van een door hemzelf gegeven therapie en verklaard heeft zich er verantwoordelijk voor te voelen.
2.3. De Raad kan appellante hierin niet volgen. Uit de uitspraak van 1 december 2011 volgt dat verweerder de eis mag stellen dat naar algemeen aanvaard medisch inzicht sprake moet zijn van een evidence based therapie. Met het naar aanleiding van deze uitspraak door geneeskundig adviseur Loonstein uitgebrachte rapport van 12 maart 2012 is voldoende gemotiveerd dat in dit geval geen sprake is van een evidence based therapie. Appellante heeft daar geen andersluidende opvatting van een deskundige tegenover gesteld. Reeds op deze grond is de in geding zijnde therapie terecht niet voor vergoeding in aanmerking gebracht. Daarom kan in het midden blijven of in dit geval kan worden geacht te zijn voldaan aan de eis van een BIG-registratie, bedoeld onder 1.2.
2.4. Uit het voorgaande volgt dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
3. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en R. Kooper en B.J. van de Griend als leden, in tegenwoordigheid van R. Scheffer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 december 2012.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) R. Scheffer