ECLI:NL:CRVB:2012:BY7762

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-4665 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard na volledige tegemoetkoming door Uwv

In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. P.H. Burger, hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake haar WAO-uitkering. De Centrale Raad van Beroep heeft op 19 december 2012 uitspraak gedaan. Appellante ontving sinds 28 september 1994 een WAO-uitkering, die op 30 maart 2009 werd herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Appellante heeft op 1 november 2012 aangegeven het eens te zijn met een percentage van 80 tot 100% en verzocht om haar beroep gegrond te verklaren en het Uwv te veroordelen tot vergoeding van kosten gemaakt voor een revalidatiearts.

Het Uwv heeft in reactie op de verzoeken van appellante een nieuw besluit genomen, waarbij het volledig tegemoetkwam aan haar verzoeken. De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv met dit besluit volledig aan de wensen van appellante voldeed, waardoor het hoger beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. De Raad heeft het Uwv wel veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellante, die in totaal € 2.247,80 bedragen, inclusief griffierechten.

De uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, met P. Boer als griffier, en is openbaar uitgesproken. De Raad heeft de zaak behandeld zonder een nadere zitting, omdat partijen hiermee instemden. De uitspraak volgt op een eerdere ongegrondverklaring van het beroep door de rechtbank Utrecht op 9 augustus 2010.

Uitspraak

10/4665 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 9 augustus 2010, 09/2979 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.]
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 19 december 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P.H. Burger, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Namens appellante zijn nadere stukken toegezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 maart 2011. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Burger. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
M.J. van Steenwijk.
De Raad heeft tijdens de behandeling ter zitting vastgesteld dat het onderzoek niet volledig is geweest, in verband waarmee het vooronderzoek is heropend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Naar aanleiding van een deskundigenonderzoek in opdracht van de Raad heeft het Uwv een nieuw besluit op bezwaar genomen waarop namens appellante schriftelijk is gereageerd.
De Raad heeft de zaak verwezen naar een enkelvoudige kamer.
Gelet op de van partijen verkregen toestemming, heeft de Raad bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. De Raad heeft het onderzoek gesloten.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellante heeft vanaf 28 september 1994 een uitkering ontvangen op grond van de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO).
Bij besluit 30 maart 2009 is de uitkering met ingang van 31 mei 2009 herzien en vastgesteld naar een mate van arbeidongeschiktheid van 25 tot 35%.
1.2. Het Uwv heeft bij besluit op bezwaar van 28 september 2009 (bestreden besluit) het besluit van 30 maart 2009 gehandhaafd.
1.3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante ongegrond verklaard.
1.4. Op 16 oktober 2012 heeft het Uwv, naar aanleiding van een deskundigenrapport dat in opdracht van de Raad is uitgebracht door prof. dr. H.J. Stam, revalidatiearts, een nieuwe beslissing op bezwaar genomen. Besloten is om de WAO-uitkering per 31 mei 2009 te blijven baseren op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Het Uwv heeft hierbij aan appellante de kosten vergoed die door haar zijn gemaakt in verband met het maken van bezwaar.
1.5. Appellante heeft bij brief van 1 november 2012 aan de Raad te kennen gegeven het eens te zijn met het percentage 80 tot 100%, en verzocht haar beroep gegrond te verklaren en het Uwv te veroordelen tot vergoeding van de door haar gemaakte kosten vanwege de door haar geraadpleegde revalidatiearts W.C.G. Blanken.
1.6. Het Uwv heeft gereageerd dat de rekeningen van Blanken voor vergoeding in aanmerking komen overeenkomstig artikel 2, eerste lid, onder b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
2.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
2.2. Met het besluit van 16 oktober 2012 is het Uwv volledig tegemoet gekomen aan appellante. Appellante zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in haar hoger beroep.
2.3. De Raad ziet aanleiding om het Uwv te veroordelen in de kosten die appellante in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 874,- voor kosten van rechtsbijstand in beroep en op € 874,- voor kosten van rechtsbijstand in hoger beroep (in totaal € 1.748,-). Daarnaast komt een bedrag van € 499,80 voor volledige vergoeding in aanmerking ter zake van door appellante gemaakte kosten in verband met de door haar geraadpleegde revalidatiearts Blanken die aan haar verslag heeft uitgebracht.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
-verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
-veroordeelt het Uwv in de kosten van appellante in beroep en in hoger beroep tot een bedrag van € 2.247,80;
-bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 152,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 december 2012.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) P. Boer
JL