ECLI:NL:CRVB:2012:BY7612

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12-2240 WWB-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring wegens niet tijdig betalen griffierecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 december 2012 uitspraak gedaan in het verzet van appellant tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn hoger beroep. De Raad had eerder, op 18 september 2012, geoordeeld dat het door appellant verschuldigde griffierecht niet binnen de gestelde termijn van vier weken was betaald. Appellant had verzet aangetekend en aangevoerd dat het niet voldoen aan het griffierecht verschoonbaar was, omdat hij een aanvraag voor bijzondere bijstand had ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen. Hij stelde dat de toegang tot de rechter in het geding was en dat de hoogte van het griffierecht hem belemmerde in zijn recht om hoger beroep aan te tekenen.

De Raad overwoog dat appellant niet tijdig had aangegeven dat hij een aanvraag voor bijzondere bijstand had ingediend en dat hij geen bewijs had geleverd van betalingsonmacht. De Raad concludeerde dat appellant niet binnen de gestelde termijn om uitstel van betaling had verzocht en dat zijn argumenten niet voldoende waren om het verzuim niet aan hem tegen te werpen. De Raad oordeelde dat de hoogte van het griffierecht niet in strijd was met artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, aangezien appellant niet had aangetoond dat hij in onmacht verkeerde om het griffierecht tijdig te voldoen.

Uiteindelijk verklaarde de Centrale Raad van Beroep het verzet ongegrond en gaf geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van griffier J. de Jong, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

12/2240 WWB-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 2 maart 2012, 11/952 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B. ] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen (college)
Datum uitspraak: 21 december 2012
PROCESVERLOOP
Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet van 18 september 2012 heeft de Raad het door appellant ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Appellant heeft tegen voornoemde uitspraak van de Raad verzet gedaan.
Het verzet is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 5 december 2012. Partijen zijn, appellant met voorafgaand bericht, niet verschenen.
OVERWEGINGEN
De uitspraak van de Raad van 18 september 2012 berust hierop dat het verschuldigde griffierecht niet binnen de bij - aangetekend verzonden - brief van 5 juni 2012 gestelde termijn van vier weken is betaald en dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest.
Appellant heeft in zijn verzetschrift aangevoerd dat om de volgende redenen het niet voldoen van het griffierecht verschoonbaar is. Hij heeft bij het college een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand voor de kosten van het griffierecht. De Raad kan het besluit op bedoelde aanvraag bij het college opvragen en zelf de noodzaak van de procedure vaststellen. De toegang tot de rechter is in het geding, in die zin dat er geen rechtvaardiging is voor de beperking van die toegang door de hoogte van het griffierecht. Appellant heeft belang bij het hoger beroep, mede gelet op de - niet onaannemelijk te achten - schade die hij door de onrechtmatige besluitvorming heeft geleden. De gevolgen van de onrechtmatige besluitvorming zijn voor appellant onevenredig in verhouding tot de met de besluitvorming te dienen doelen. De Raad heeft in de uitspraak van 18 september 2012 systematisch oud recht toegepast.
Het door appellant aangevoerde vormt geen grond voor het oordeel dat het verzuim niet aan appellant kan worden tegengeworpen. Pas in verzet, en dus niet binnen de termijn waarbinnen het griffierecht moest worden voldaan, heeft appellant kenbaar gemaakt dat hij een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van het griffierecht heeft ingediend bij het college. Hij heeft voorts geen enkel gegeven over deze aanvraag verstrekt. Voor het opvragen van een eventueel besluit op de door appellant genoemde aanvraag om bijzondere bijstand ziet de Raad geen enkele aanleiding. Voor zover hij met de verwijzing naar deze aanvraag een beroep op betalingsonmacht heeft willen doen, heeft hij dat niet binnen de gestelde termijn gedaan. Evenmin heeft appellant binnen die termijn om uitstel van betaling verzocht.
Voor zover appellant heeft willen betogen dat de hoogte van het griffierecht in zijn geval de toegang tot de rechter belemmert en dat dit strijd oplevert met artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, slaagt dit betoog niet. Niet alleen heeft appellant op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat hij in onmacht verkeerde om het griffierecht tijdig te voldoen, maar ook heeft hij zich niet binnen de betalingstermijn op betalingsonmacht beroepen. Er is dan ook geen grond voor het oordeel dat het op grond van artikel 22, tweede lid, van de Beroepswet geheven griffierecht van € 115,-- appellant wezenlijk heeft belemmerd in zijn recht op toegang tot de rechter.Het door appellant gestelde belang bij het hoger beroep kan geen rol spelen bij de vraag of het niet betalen van het griffierecht verschoonbaar is. Ditzelfde geldt voor zijn stelling dat de gevolgen van de door hem bestreden besluitvorming onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen en dat de Raad oud recht heeft toegepast.
Gelet op het voorgaande dient het verzet ongegrond te worden verklaard.
Voor een veroordeling in de proceskosten van het verzet ziet de Raad geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van J. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 december 2012.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) J. de Jong