ECLI:NL:CRVB:2012:BY7516

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/1233 WGA + 11/1234 WGA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en verlaging van vervolguitkering op basis van Functionele Mogelijkheden Lijst

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 december 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Assen. Appellante, A. te B., had hoger beroep ingesteld tegen de besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) die haar vervolguitkering hadden verlaagd. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 27 januari 2009 een juiste weergave was van appellantes beperkingen op de relevante data. De Raad heeft de argumenten van appellante in hoger beroep beoordeeld, waarbij zij zich niet kon verenigen met de medische en arbeidskundige grondslagen van de bestreden besluiten.

De Raad heeft vastgesteld dat de verzekeringsgeneeskundige rapportages op heldere wijze de onderzoeksbevindingen hebben neergelegd die zijn betrokken bij het opstellen van de FML. Er zijn geen aanwijzingen gevonden dat appellantes beperkingen zijn onderschat. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er geen aanleiding was voor het inschakelen van een onafhankelijke deskundige. De Raad heeft ook het verbod op reformatio in peius besproken, waarbij werd vastgesteld dat appellante door het indienen van bezwaar niet in een slechtere positie is geraakt.

Uiteindelijk heeft de Raad geoordeeld dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak bevestigt de eerdere besluiten van het Uwv en de rechtbank, waarbij de verlaging van de vervolguitkering op basis van de FML gerechtvaardigd is.

Uitspraak

11/1233 WGA, 11/1234 WGA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 13 januari 2011, 09/543 en 10/525 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 21 december 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft R. Bentum hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 november 2012. Appellante is verschenen, bijgestaan door R. Bentum. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.H.M.A. Swarts.
OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 11 februari 2009 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante met ingang van 23 januari 2007 recht is ontstaan op een loongerelateerde uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
1.2. Bij besluit van 23 juli 2009 (bestreden besluit I) heeft het Uwv het bezwaar van appellante gedeeltelijk gegrond verklaard, omdat de bezwaararbeidsdeskundige aanleiding had gezien om het maatmaninkomen te wijzigen, waardoor het arbeidsongeschiktheidspercentage is verhoogd van 54 naar 55,64%.
2.1. Bij besluit van 2 februari 2010 heeft het Uwv de per 6 oktober 2008 toegekende vervolguitkering met ingang van 3 april 2010 verlaagd naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
2.2. Bij besluit van 14 juli 2010 (bestreden besluit II) heeft het Uwv onder ongegrondverklaring van het bezwaar van appellante zijn besluit van 2 februari 2010 gehandhaafd.
3.1. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen bestreden besluit I en bestreden besluit II ongegrond verklaard.
3.2. Met betrekking tot bestreden besluit I heeft de rechtbank geoordeeld dat de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 27 januari 2009 moet worden gezien als een reële weergave van appellantes beperkingen voor het verrichten van arbeid op 23 januari 2007. De overgelegde rapportages van bedrijfsarts G. Koster, die zijn conclusies niet heeft onderbouwd met medische stukken uit de behandelende sector, hebben de rechtbank niet tot de conclusie geleid dat appellantes belastbaarheid onjuist is ingeschat. Met verwijzing naar de arbeidskundige rapportages van 29 januari 2009, 23 juli 2009 en 15 oktober 2009, waarin is toegelicht dat de appellante voorgehouden functies - mede in het licht van de aangevoerde beroepsgronden - passend zijn, heeft de rechtbank overwogen dat er een voldoende deugdelijk en zorgvuldig arbeidskundig onderzoek aan bestreden besluit I ten grondslag ligt.
3.3. Ten aanzien van bestreden besluit II heeft de rechtbank overwogen dat dit besluit, gelet op de voorhanden zijnde stukken, op een voldoende medische grondslag berust. Hierbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat appellante geen medische gegevens heeft overgelegd die aanknopingspunten bieden voor een andersluidend oordeel. Met verwijzing naar de arbeidskundige rapportages van 25 januari 2010 en 13 juli 2010, waarin de passendheid van de appellante voorgehouden functies - mede in het licht van de aangevoerde beroepsgronden - is toegelicht, heeft de rechtbank voorts overwogen dat bestreden besluit II op een voldoende deugdelijk en zorgvuldig arbeidskundig onderzoek is gebaseerd.
4.1. In hoger beroep heeft appellante zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. De gronden die appellante in hoger beroep naar voren heeft gebracht zijn in essentie gelijk aan de gronden die in de beroepsprocedure zijn aangevoerd. Appellante kan zich niet verenigen met de door de rechtbank onderschreven medische en arbeidskundige grondslag van de bestreden besluiten. Appellante heeft daarnaast verzocht om het inschakelen van een onafhankelijke deskundige.
4.2. Ter zitting heeft appellante gesteld dat er met betrekking tot de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling per 3 april 2010 sprake is van een schending van het verbod op reformatio in peius.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
6. Het verbod op reformatio in peius houdt in dat een belanghebbende door het maken van bezwaar of het instellen van (hoger) beroep in beginsel niet in een slechtere positie mag geraken dan wanneer deze geen bezwaar zou hebben gemaakt of (hoger) beroep zou hebben ingesteld. In het onderhavige geval heeft het insturen van het op 2 november 2009 gedagtekende formulier ‘Wijzigingen doorgeven’ geresulteerd in een nieuw onderzoek naar de mate van appellantes arbeidsongeschiktheid. Deze herbeoordeling, die niet is geschied in het kader van beroep of hoger beroep, heeft vervolgens geleid tot een verlaging van de vervolguitkering. Van een schending van het verbod op reformatio in peius is dan ook geen sprake.
7.1. De functionele mogelijkheden van appellante zijn neergelegd in de FML van 27 januari 2009. Deze FML is van toepassing geacht op beide - ter beoordeling voorliggende - data.
7.2. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat er geen aanleiding is voor het oordeel dat met appellantes beperkingen op de data in geding in onvoldoende mate rekening is gehouden.
7.3. In de procedure die betrekking heeft op de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling per 23 januari 2007 heeft appellante verscheidene rapportages van Koster ingebracht. De in deze rapportages neergelegde conclusies zijn op overtuigende wijze weersproken in de verzekeringsgeneeskundige rapportages van 25 juni 2009, 28 september 2009, 19 augustus 2010 en 21 oktober 2010. Koster heeft zijn bevindingen en conclusies met betrekking tot het lichamelijke onderzoek op onvoldoende inzichtelijke wijze in zijn rapportages verdisconteerd. Bovendien is het onduidelijk of Koster appellante lichamelijk heeft onderzocht. Aan zijn vaststellingen met betrekking tot appellantes belastbaarheid kan derhalve niet eenzelfde gewicht worden toegekend als aan de conclusies naar aanleiding van het van de zijde van het Uwv verrichte verzekeringsgeneeskundig onderzoek. In de verzekeringsgeneeskundige rapportages van 5 december 2008 en 4 januari 2010 zijn immers wel op heldere wijze de onderzoeksbevindingen neergelegd die zijn betrokken bij het opstellen van de FML van 27 januari 2009. In de overige medische gegevens zijn ten slotte geen aanwijzingen gevonden dat appellantes beperkingen per 23 januari 2007 zijn onderschat.
7.4. Wat betreft de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling per 3 april 2010 zijn in de voorhanden zijnde medische gegevens geen aanknopingspunten aangetroffen voor het oordeel dat appellantes belastbaarheid is overschat.
7.5. Uit overwegingen 7.1 tot en met 7.4 volgt dat voor het inschakelen van een onafhankelijke deskundige geen aanleiding is.
7.6. Hetgeen appellante verder in hoger beroep naar voren heeft gebracht leidt niet tot een ander oordeel. Aan het gegeven dat appellante per oktober 2012 niet geschikt is geacht voor een re-integratietraject kan niet worden afgeleid dat er op 23 januari 2007 en 3 april 2010 sprake was van volledige arbeidsongeschiktheid. In dit verband wordt verwezen naar de desbetreffende toelichting van het Uwv, waaruit blijkt dat het Uwv het starten van een
re-integratietraject niet zinnig heeft gevonden, aangezien appellante heeft gesteld daartoe niet in staat te zijn.
7.7. De rechtbank heeft met verwijzing naar de arbeidskundige rapportages genoegzaam gemotiveerd dat niet is gebleken dat de aan de schattingen ten grondslag gelegde functies de mogelijkheden van appellante te boven gaan. De ingebrachte rapportages van arbeidsdeskundige G.J. Tebbens leiden niet tot een andersluidend oordeel.
8. Gelet op de overwegingen 6 tot en met 7.7 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen als voorzitter en T. Hoogenboom en E.J. Govaers als leden, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 december 2012.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) G.J. van Gendt