ECLI:NL:CRVB:2012:BY7439

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12-3502 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om aanpassing van de bindingspremie na bevordering tot kapitein

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 december 2012 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, A. te B., tegen de afwijzing van zijn verzoek om aanpassing van de bindingspremie na zijn bevordering tot kapitein. Appellant, werkzaam bij het Commando Luchtstrijdkrachten, had op 11 mei 2010 de rang van kapitein verkregen en verzocht om de bindingspremie te verhogen van 25% naar 30%, overeenkomstig zijn nieuwe rang. Dit verzoek werd afgewezen door de commandant, die oordeelde dat de bevordering op zichzelf geen nieuw feit was dat een wijziging van de bindingspremie rechtvaardigde.

De Raad overwoog dat de commandant de bevordering van appellant terecht als nieuw feit had aangemerkt, maar dat dit niet automatisch leidde tot een aanpassing van de bindingspremie. De commandant had de bevoegdheid om te beslissen dat de bevordering geen aanleiding gaf om het eerder genomen besluit te herzien. De Raad benadrukte dat de bindingspremie afhankelijk is van de rang en de termijn waarvoor de militair zich bindt, en dat in de Nota 2008 geen bepalingen zijn opgenomen die een tussentijdse wijziging van de bindingspremie mogelijk maken.

De rechtbank had eerder het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad concludeerde dat de commandant in redelijkheid had kunnen besluiten om niet terug te komen op het besluit van 6 december 2008, waarbij de bindingspremie was vastgesteld. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling, en bevestigde de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

12/3502 AW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 8 mei 2012, 12/1184 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
de Commandant Luchtstrijdkrachten (commandant)
Datum uitspraak: 13 december 2012
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De commandant heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. P.M. Groenhart, advocaat. De commandant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.V. Wannyn.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant was werkzaam bij het Commando Luchtstrijdkrachten in de rang van eerste luitenant. Bij besluit van 6 december 2008 is aan appellant met toepassing van artikel 12 van het Inkomstenbesluit militairen en de Nota Bindingspremie Officieren Luchtverkeersleiding 2008 van 14 november 2008 (Nota 2008) de volgende bindingspremie toegekend:
“van 01-12-2008 tot en met 30-11-2009 25% van uw bruto jaarsalaris.
van 01-12-2009 tot en met 30-11-2010 25% van uw bruto jaarsalaris.
van 01-12-2010 tot en met 30-11-2011 25% van uw bruto jaarsalaris.
van 01-12-2011 tot en met 30-11-2012 25% van uw bruto jaarsalaris.
van 01-12-2012 tot en met 30-11-2013 25% van uw bruto jaarsalaris.
De aanspraak op de bindingspremie ontstaat na afloop van de periode waarvoor de bindingspremie is toegekend.”
Een deel van de bindingspremie is aan appellant als voorschot uitbetaald. Indien binnen de periode waarover de bindingspremie is toegekend aan appellant ontslag wordt verleend, dienen de vooraf ontvangen bedragen door hem te worden terugbetaald. Tegen dit besluit is geen rechtsmiddel aangewend.
1.2. Met ingang van 11 mei 2010 is appellant bevorderd tot kapitein. Bij rekest van 8 april 2011 heeft appellant verzocht om de hoogte van de bindingspremie aan te passen aan de rang van kapitein, te weten 30%. Dit verzoek is afgewezen bij besluit van 13 juli 2011.
1.3. Het bezwaar van appellant tegen die afwijzing is ongegrond verklaard bij besluit van 2 januari 2012 (bestreden besluit). Daarbij is overwogen dat appellant heeft verzocht om wijziging van de aan hem toegekende bindingspremie bij besluit van 6 december 2008. De commandant acht de bevordering in de rang van kapitein weliswaar een nieuw feit of veranderde omstandigheid ten opzichte van het besluit van 6 december 2008, maar niet een die noopt tot terugkomen van dat in rechte vaststaande besluit.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd overweegt de Raad als volgt.
3.1. In de Nota 2008 is, vanwege de langdurige tekorten binnen de officierscategorie op het vakgebied Luchtverkeersleiding en met het oog op de verwachte toename van irreguliere uitstroom van verkeersleiders na 1 december 2008, een bindingsmaatregel getroffen in de vorm van een bindingspremie. Het percentage van de bindingspremie is afhankelijk van de rang van de militair en de termijn waarvoor hij zich bindt. Voor een eerste luitenant die zich, zoals appellant heeft gedaan, voor vijf jaar bindt geldt een bindingspremie van 25% en voor een kapitein die zich voor vijf jaar bindt, geldt een bindingspremie van 30%. Voor kortere bindingstermijnen gelden lagere percentages. In de Nota 2008 is niet opgenomen dat een rangsverhoging die plaatsvindt binnen de termijn waarover een bindingspremie is toegekend leidt tot aanpassing van het percentage van de toegekende bindingspremie aan het percentage dat bij die nieuwe rang behoort.
3.2. Dit in aanmerking nemend, is het verzoek van appellant om aanpassing van het premiepercentage in verband met zijn bevordering tot kapitein tijdens de periode van vijf jaar waarvoor appellant zich heeft gebonden, door de commandant op goede gronden aangemerkt als een verzoek om terug te komen van het toegekende percentage van de bindingspremie. De bestuursrechter zal zich bij een dergelijk verzoek in beginsel beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien.
3.3. De bevordering van appellant naar de rang van kapitein is door de commandant met juistheid aangemerkt als nieuw feit. De vraag is vervolgens of de commandant in redelijkheid geen aanleiding heeft gezien om het percentage van de bindingspremie te verhogen naar 30%. Appellant heeft destijds geen bezwaar gemaakt tegen de toekenning van de bindingspremie van 25%. Uitgaande van de vaste termijn waarover de bindingspremie is toegekend, in dit geval vijf jaar, was het voor appellant niet onvoorzienbaar dat bevordering naar de rang van kapitein binnen die periode, op zichzelf genomen geen wijziging zou brengen in de hoogte van de bindingspremie. De commandant heeft nog toegelicht dat appellant door de bevordering een hoger salaris ontvangt, hetgeen tot gevolg heeft dat het bedrag dat hij aan bindingspremie ontvangt ook hoger uitvalt. Voor zover appellant zich op het standpunt heeft gesteld dat hij niet heeft ingestemd met het besluit van 6 december 2008 waarbij die bindingspremie is toegekend, neemt dat niet weg dat hij geen rechtsmiddelen heeft aangewend en dat dat besluit in rechte onaantastbaar is. Daarbij in aanmerking nemend dat de Nota 2008 geen aanknopingspunten biedt voor een tussentijdse wijziging van de bindingspremie, heeft de commandant de bevordering van appellant naar de rang van kapitein, die op zichzelf genomen dus wel een nieuw feit is, naar het oordeel van de Raad in redelijkheid niet aangemerkt als een nieuw feit dat noopt tot terugkomen van het toegekende percentage van de bindingspremie.
3.4. Dat, zoals appellant heeft betoogd, in het rekest door de leidinggevenden van appellant is geadviseerd om akkoord te gaan met het verzoek om aanpassing van de bindingspremie, staat niet in de weg aan de bevoegdheid van de commandant om anders te beslissen. Voor zover appellant, zoals hij ter zitting van de Raad heeft gesteld, met zijn rekest heeft bedoeld een nieuwe aanvraag te doen, is dat uit de stukken niet af te leiden en heeft de commandant op goede gronden het verzoek niet als zodanig opgevat.
3.5. Appellant heeft voorts verwezen naar zijn collega’s in de rang van kapitein die wel een bindingspremie ontvangen van 30%. De commandant heeft toegelicht dat die collega’s op het moment dat de premie werd toegekend al de rang van kapitein hadden, waardoor niet gezegd kan worden dat sprake is van gelijke gevallen en dat hij derhalve geen aanleiding ziet om appellant op die grond een bindingspremie van 30% toe te kennen. De Raad volgt de commandant daarin.
3.6. Het vorenstaande leidt tot het oordeel dat de commandant in redelijkheid heeft kunnen besluiten niet van zijn besluit van 6 december 2012 terug te komen.
4. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K.J. Kraan, in tegenwoordigheid van J. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 december 2012.
(getekend) J.C.F. Talman
(getekend) R. Scheffer