ECLI:NL:CRVB:2012:BY7263

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-2187 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ziekengeld na zorgvuldig medisch onderzoek

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de ziekengelduitkering van appellant, die zich op 11 januari 2010 ziek meldde na klachten aan zijn rechterarm, rechterschouder en linkerbeen, evenals blaasproblemen en psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) concludeerde na een medisch onderzoek op 9 april 2010 dat appellant per 12 april 2010 weer in staat was om zijn werkzaamheden als schoonmaker in een bioscoop te hervatten. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond op 6 juli 2010, met een rapportage van een bezwaarverzekeringsarts als onderbouwing.

De rechtbank Utrecht verklaarde het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond, waarbij werd vastgesteld dat appellant, ondanks zijn beperkingen, in staat was om lichte werkzaamheden te verrichten. Appellant was het niet eens met deze uitspraak en ging in hoger beroep, waarbij hij stelde dat zijn beperkingen waren onderschat en dat zijn klachten waren toegenomen. Het Uwv verdedigde de eerdere beslissing en stelde dat er geen nieuwe medische gegevens waren die de conclusie van de rechtbank konden weerleggen.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij op de datum in geding, 12 april 2010, niet in staat was om zijn eigen arbeid te verrichten. De Raad benadrukte dat er sprake was van een zorgvuldig medisch onderzoek, waarbij zowel een verzekeringsarts als een bezwaarverzekeringsarts betrokken waren. De Raad concludeerde dat de eerdere uitspraak terecht was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

11/2187 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 30 maart 2011, 10/2635 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 19 december 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G.TJ. de Jong hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 november 2012. Appellant en mr. De Jong zijn - met bericht - niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J. van Steenwijk.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant heeft zich vanuit zijn laatst verrichte baan, als schoonmaker in een bioscoop te Utrecht gedurende 6 uur per week, op 11 januari 2010 ziek gemeld met verergering van klachten aan de rechterarm, rechterschouder en linkerbeen. Tevens heeft hij aangegeven last te hebben van blaasproblemen en psychische klachten. Aan appellant is een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Nadat appellant op 9 april 2010 het spreekuur van een verzekeringsarts heeft bezocht, heeft het Uwv geconcludeerd dat appellant per 12 april 2010 weer geschikt is voor het verrichten van zijn arbeid. Bij besluit van 9 april 2010 is de uitkering van appellant op grond van de ZW beëindigd per 12 april 2010.
1.2. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 6 juli 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt een rapportage ten grondslag van een bezwaarverzekeringsarts van 1 juli 2010.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank is er geen aanleiding te twijfelen aan de conclusie van het Uwv dat appellant, ondanks beperkingen in zijn belastbaarheid, op en na 12 april 2010 in staat is om (lichte) werkzaamheden te verrichten in een omvang van 6 uur per week (3 dagen van 2 uur) als schoonmaker in een bioscoop. De rechtbank heeft van belang geacht dat bij de beoordeling informatie is betrokken van de behandelaars van appellant, waaronder uroloog Meijer. Volgens de rechtbank is door het Uwv terecht beschreven dat de blaasklachten niet van invloed waren op de arbeidsmogelijkheden van appellant en verkeerde appellant fysiek in dezelfde gezondheidssituatie als op 9 april 2010.
3.1. Appellant heeft zich niet kunnen verenigen met de uitspraak van de rechtbank. In hoger beroep is herhaald dat de beperkingen van appellant zijn onderschat. De fysieke klachten zijn toegenomen evenals de psychische klachten, in verband waarmee appellant is doorverwezen naar een instelling voor geestelijke gezondheidszorg. In dat verband is een afsprakenkaart overgelegd.
3.2. Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Voor een weergave van het toepasselijke wettelijk kader verwijst de Raad naar rechtsoverwegingen 2.3 en 2.4 van de aangevallen uitspraak.
4.2 In dit geding ligt de vraag voor of de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat het Uwv appellant in het bestreden besluit terecht op en na de datum in geding 12 april 2010 niet (langer) ongeschikt heeft geacht voor zijn eigen arbeid.
4.3. Deze vraag wordt bevestigend beantwoord. Door appellant is niet aannemelijk gemaakt dat op de datum hier in geding nog sprake was van zodanige beperkingen, dat deze hem beletten zijn eigen arbeid te verrichten. In hoger beroep zijn geen medische gegevens ingebracht die aanleiding geven het standpunt van de rechtbank voor onjuist te houden.
4.4. In het onderhavige geval is sprake van een zorgvuldig medisch onderzoek. Appellant is onderzocht door een voor het Uwv werkzame verzekeringsarts, terwijl na bezwaar door een bezwaarverzekeringsarts van het Uwv dossieronderzoek is verricht, informatie is opgevraagd bij de behandelaar van appellant en eigen onderzoek is verricht.
4.5. Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 december 2012.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) I.J. Penning