ECLI:NL:CRVB:2012:BY7260

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-1369 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om ZW-uitkering en beoordeling medische oordeelsvorming door het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 december 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Roermond. De appellant, A. te B., had een verzoek ingediend om een Ziektewet (ZW) uitkering met terugwerkende kracht vanaf 6 september 2007, omdat hij ongeschikt was om te werken. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had dit verzoek afgewezen, wat leidde tot bezwaar en uiteindelijk tot deze rechtszaak.

De rechtbank had in haar eerdere uitspraak geoordeeld dat er geen aanleiding was om de medische oordeelsvorming van het Uwv in twijfel te trekken. De beschikbare medische gegevens, waaronder informatie van de behandelend neuroloog, gaven geen reden om te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsartsen. De rechtbank oordeelde dat de appellant niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat hij recht had op de ZW-uitkering.

In hoger beroep heeft de appellant zijn standpunt herhaald en gewezen op resultaten van een onderzoek van het epilepsiecentrum Kempenhaeghe, dat niet voldoende was meegenomen in de beoordeling. Hij voerde aan dat zijn werkzaamheden bij zijn oom, waar hij als productiemedewerker werkte, niet goed waren beoordeeld door het Uwv. Het Uwv heeft echter gesteld dat de informatie van Kempenhaeghe wel degelijk was betrokken in de medische oordeelsvorming en dat er geen reden was om de voormalige werkgever te benaderen voor aanvullende informatie.

De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de medische oordeelsvorming door het Uwv niet onzorgvuldig was en dat er geen nieuwe medische gegevens waren gepresenteerd die de eerdere beoordeling konden ondermijnen. De Raad concludeerde dat de appellant geen recht had op de ZW-uitkering en dat de aangevallen uitspraak in stand bleef.

Uitspraak

11/1369 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 17 januari 2011, 10/446 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 19 december 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.J. van Weersch, werkzaam bij DAS, hoger beroep ingesteld. Mr. K.E.J. Dohmen, advocaat, heeft de beroepsgronden aangevuld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 november 2012. Voor appellant is mr. Dohmen verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. R. Spanjer.
OVERWEGINGEN
1.1. Voor een uitvoerig overzicht van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar hetgeen de rechtbank daaromtrent in rubriek 2 van de aangevallen uitspraak heeft weergegeven. De Raad volstaat hier met vermelding dat appellant bij brief van 29 december 2008 aan het Uwv heeft verzocht hem met terugwerkende kracht vanaf 6 september 2007 een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) te verstrekken vanwege bij hem per die datum bestaande ongeschiktheid tot werken, welke ongeschiktheid tot en met 18 maart 2008 heeft voortgeduurd. Volgend op dit tijdvak is appellant gaan werken als commercieel technisch medewerker bij [werkgever 2].
1.2. Het Uwv heeft bij besluit van 16 december 2009 het verzoek om ZW-uitkering afgewezen. Het door appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 2 maart 2010 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.1. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak overwogen dat er geen aanleiding is om de aan het bestreden besluit ten grondslag liggende medische oordeelsvorming in strijd te achten met de zorgvuldigheidseisen. De beschikbare gegevens, waaronder de door de behandelend neuroloog verstrekte informatie van 1 februari 2010, leveren, aldus de rechtbank, geen, althans onvoldoende, aanknopingspunten op om te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen van de verzekeringsartsen.
2.2. Het door appellant ingenomen standpunt dat het Uwv bij zijn voormalige werkgever [werkgever 1] (eigendom van een oom van hem) had moeten informeren naar de destijds door hem verrichte werkzaamheden van productiemedewerker en zijn geschiktheid voor de feitelijk verrichte arbeid, is door de rechtbank niet gevolgd. Daarbij is van belang geacht dat appellant tijdens het onderzoek van de verzekeringsarts heeft verteld wat de door hem verrichte werkzaamheden inhielden en de wijze waarop hij functioneerde. De rechtbank heeft geen reden gezien voor de veronderstelling dat appellant daarover een onjuiste verklaring zou hebben afgelegd. Daarop is het beroep tegen het bestreden besluit door de rechtbank ongegrond verklaard.
3.1. In hoger beroep heeft appellant het oordeel van de rechtbank bestreden. Daarbij heeft appellant gewezen op de resultaten van het door het epilepsiecentrum Kempenhaeghe in Heeze in maart 2008 bij hem verrichte onderzoek (alwaar een duidelijke flitsgevoeligheid werd vastgesteld), die niet zijn uitgediept en derhalve niet naar behoren bij de beoordeling zijn betrokken. Verder heeft appellant erop gewezen dat hij in zijn werk bij [werkgever 1] producten vervaardigde waarbij hij gloeidraden (metalen draden die door middel van stroom gaan gloeien en een strepenpatroon vormen) tot op de millimeter nauwkeurig moest instellen, waardoor een epileptische aanval kan ontstaan. Dit klemt eens temeer nu bij de werkgever geen informatie werd opgevraagd. Daarnaast heeft appellant aangevoerd dat hij ook spierpijn en pijn in zijn rug had. De omstandigheid dat hij zijn werkzaamheden bij zijn oom heeft kunnen “uitzitten” had ermee te maken dat er in het bedrijf van zijn oom nagenoeg geen sprake was van enige werkdruk.
3.2. Het Uwv heeft onder verwijzing naar een rapport van 26 februari 2010 van de bezwaarverzekeringsarts J.L. Waasdorp aangevoerd dat de informatie van 7 maart 2008 en 29 april 2008 van Kempenhaeghe in de medische oordeelsvorming is betrokken zodat er geen grond is om aan te nemen dat de medische beoordeling onzorgvuldig is geweest. Met betrekking tot het werk als productiemedewerker heeft het Uwv zich op het standpunt gesteld dat is uitgegaan van de door appellant zelf gegeven beschrijving van zijn arbeid, de optredende belastende factoren en zijn functioneren. Nu er geen reden voor twijfel was aan deze beschrijving was er ook geen reden de voormalige werkgever hierover te benaderen.
4.1. De Raad oordeelt als volgt.
4.2. Ingevolge het bepaalde in artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid, in dit geval de werkzaamheden als productiemedewerker bij [werkgever 1]. De Raad stelt vast dat de rechtbank in de aangevallen uitspraak met inachtneming hiervan tot haar oordeel is gekomen.
4.3. De rechtbank heeft, zoals onder 2.1 en 2.2 is weergegeven, de medische oordeelsvorming door het Uwv niet onzorgvuldig geacht. Hetgeen dienaangaande in hoger beroep is aangevoerd leidt de Raad niet tot een ander oordeel. Terecht heeft het Uwv in hoger beroep erop gewezen dat de bezwaarverzekeringsarts de van Kempenhaeghe ontvangen inlichtingen bij de oordeelsvorming heeft betrokken. Van de zijde van appellant zijn in hoger beroep geen (nieuwe) medische gegevens aangevoerd die alsnog twijfel zouden kunnen doen rijzen aan de medische oordeelsvorming, zoals deze uitgebreid is beschreven in het rapport van 26 februari 2010 van de bezwaarverzekeringsarts J.L. Waasdorp.
4.4. Bij hier voorliggende vraag of appellant terzake van zijn ziekmelding per 6 september 2007 aanspraak had op ziekengeld is de rechtbank met juistheid uitgegaan van het door appellant laatstelijk daaraan voorafgaande verrichte werk van productiewerker in het bedrijf van zijn oom. De omstandigheid, zoals appellant’s gemachtigde nogmaals ter zitting heeft aangevoerd, dat geen hoge eisen aan hem werden gesteld was blijkens zijn rapport van 12 januari 2010 aan de verzekeringsarts bekend. Terecht heeft de verzekeringsarts hiermee rekening gehouden, nu dit aspect - waar het niet ging om een ziekmelding in een werkloosheidssituatie - één van de gegevens is die onderdeel uitmaken van de te hanteren arbeidsmaatstaf.
4.5. Op goede gronden heeft de rechtbank voorts geoordeeld dat er geen reden was om nader onderzoek te doen naar deze werkzaamheden, omdat de verzekeringsarts is uitgegaan van hetgeen appellant hem daarover en over de wijze waarop hij heeft gefunctioneerd, heeft verteld. Te minder reden bestaat voor nader onderzoek, nu naast de gegevens die de verzekeringsarts bij zijn onderzoek verkreeg, hij ook de beschikking had over het rapport van 9 november 2009 van de arbeidsdeskundige A.G.J. Wiertz, waarin op basis van van appellant verkregen informatie over die werkzaamheden is gerapporteerd. Ten slotte is hierbij nog van belang dat de verzekeringsarts ook over een formulier werkomschrijving van 12 januari 2010 beschikte, waarin appellant zelf een weergave heeft gegeven van de belastende aspecten in zijn werk.
5. Uit het vorenstaande vloeit voort dat de aangevallen uitspraak waarbij het beroep ongegrond is verklaard, voor bevestiging in aanmerking komt.
6. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
De uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en J.J.T. van den Corput en D.J. van der Vos als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 december 2012.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) H.J. Dekker