ECLI:NL:CRVB:2012:BY7071

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-3837 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging recht op ziekengeld na beoordeling door bezwaarverzekeringsarts

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar, die op 26 mei 2011 zijn beroep tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond verklaarde. Het Uwv had op 24 november 2009 besloten het recht op ziekengeld van appellant, die sinds 25 oktober 2000 met rugklachten uitgevallen was, te beëindigen. Appellant, die eerder een WAO-uitkering ontving, had zich op 9 december 2008 opnieuw ziek gemeld. De verzekeringsarts K. Bakker concludeerde na onderzoek op 16 november 2009 dat appellant geschikt was voor de functies die eerder waren vastgesteld. Dit leidde tot het besluit van het Uwv om het ziekengeld per 30 november 2009 te beëindigen.

Na een herbeoordeling door bezwaarverzekeringsarts R.A. Hollander, die appellant op 23 december 2009 onderzocht, werd het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. De rechtbank bevestigde deze beslissing, maar appellant was het hier niet mee eens en stelde dat er een onafhankelijke deskundige ingeschakeld moest worden om de ernst van zijn rugklachten vast te stellen. Hij voerde aan dat de medische informatie van zijn behandelend artsen onjuist was en overhandigde aanvullende informatie van zijn huisarts en orthopedisch chirurg.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen aanleiding was om het medisch onderzoek onzorgvuldig te achten. De Raad vond dat de bezwaarverzekeringsarts voldoende informatie had verzameld en dat de conclusies van de artsen goed onderbouwd waren. De Raad concludeerde dat er geen nieuwe medische informatie was die de eerdere beoordelingen zou ondermijnen. Het hoger beroep van appellant werd dan ook afgewezen en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er waren geen termen voor proceskostenvergoeding, aangezien de Raad geen aanleiding zag om af te wijken van de gebruikelijke regels.

Uitspraak

11/3837 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 26 mei 2011, 10/1380 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.]
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 19 december 2012.
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 november 2012. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C. Roele.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant was werkzaam als elektromonteur toen hij op 25 oktober 2000 voor dit werk is uitgevallen met rugklachten. Na het bereiken van de voorgeschreven wachttijd van 52 weken, heeft het Uwv appellant een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Tevens ontving appellant een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet. Vanuit deze situatie heeft appellant zich per 9 december 2008 ziek gemeld, wederom met rugklachten. Naar aanleiding van deze ziekmelding heeft appellant een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) ontvangen. Verzekeringsarts K. Bakker heeft appellant vervolgens bij een huisbezoek op 16 november 2009 onderzocht. Deze arts is tot de conclusie gekomen dat appellant met ingang van 23 november 2009 geschikt kan worden geacht voor de bij de laatste WAO-beoordeling geduide functies. Bij besluit van 24 november 2009 heeft het Uwv vervolgens het recht op ziekengeld met ingang van 30 november 2009 beëindigd.
1.2. Na een herbeoordeling door bezwaarverzekeringsarts R.A. Hollander heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 24 november 2009 bij besluit van 26 april 2010 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep voert appellant aan dat de rechtbank ten onrechte geen onafhankelijk deskundige heeft ingeschakeld om de ernst van zijn rugklachten vast te stellen. De bij het Uwv beschikbare medische informatie van de behandelend artsen is volgens appellant onjuist, waarom hij de Raad dan ook verzoekt een onafhankelijk deskundige te benoemen. Ter onderbouwing van zijn standpunt legt appellant informatie van de huisarts van 19 maart 2012 en orthopedisch chirurg E.C. Kraaneveld van 16 mei 2012 over.
4.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2. Ingevolge artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid, als rechtsreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld.
4.3. Er bestaat geen aanleiding het medisch onderzoek voor onzorgvuldig te houden. Daarbij is van belang dat verzekeringsarts Bakker appellant op 16 november 2009 heeft onderzocht en daarbij de informatie van orthopedisch chirurg W.J. van der Ham van 21 mei 2009 en revalidatiearts R.F.A. Oosterwijk van 26 juni 2009 heeft meegewogen. Hieruit blijkt dat sprake is van een discusdegeneratie vanaf L2 t/m S1, die echter vrijwel geen consequenties heeft voor de ruimte in het wervelkanaal. Op basis van haar onderzoek en deze medische informatie komt de verzekeringsarts tot de conclusie dat geen sprake is van een toename van de beperkingen van de rug ten opzichte van de laatste WAO-beoordeling in 2004.
4.4. Vervolgens heeft bezwaarverzekeringsarts Hollander uitgebreid dossieronderzoek verricht, appellant op de hoorzitting van 23 december 2009 onderzocht en de informatie van revalidatiearts Oosterwijk van 24 maart 2010 bij de beoordeling betrokken. Op grond hiervan heeft Hollander in het rapport van 20 april 2010 te kennen gegeven dat uit het eigen onderzoek blijkt dat geen sprake is van neurologische stoornissen bij een vrijwel normale beweeglijkheid, hoewel bij appellant wel bewegingsangst bestaat. Er is, mede gelet op de voorhanden informatie van de behandelend artsen van appellant, sprake van een lichte discusdegeneratie en een geringe spondylolisthesis. Nu deze diagnoses reeds in 2004 bij de laatste WAO-beoordeling bekend waren en bij de vaststelling van de beperkingen van appellant zijn betrokken, kan volgens de bezwaarverzekeringsarts worden gesteld dat sprake is van een gelijkblijvende gezondheidsproblematiek waarbij ook de belastbaarheid onveranderd is gebleven. Appellant is dan ook nog immer geschikt te achten voor de destijds geduide functies.
4.5. De in hoger beroep aangevoerde gronden kunnen niet leiden tot het oordeel dat het inzichtelijke en overtuigend gemotiveerde standpunt van de bezwaarverzekeringsarts onjuist zou zijn. Daarbij wordt opgemerkt dat het standpunt van appellant dat de in het dossier beschikbare informatie van de behandelend artsen onjuist zou zijn niet met medische informatie is onderbouwd. De brief van orthopedisch chirurg Kraaneveld, waarin deze stelt dat appellant zijn belasting moet aanpassen, doet aan het vorenstaande niet af nu deze informatie in essentie niet afwijkt van de al eerder bij de verzekeringsartsen bekende informatie. Hieruit blijkt onder meer dat appellant het advies heeft gekregen om zijn bewegingspatroon uit te breiden en om zo veel mogelijk zijn rug weer in te schakelen. Uit het vorenstaande volgt dat geen aanleiding bestaat om een onafhankelijk deskundige te benoemen en dat het Uwv op goede gronden het recht op ziekengeld van appellant met ingang van 30 november 2009 heeft beëindigd.
5. Hetgeen onder 4.2 tot en met 4.5 is overwogen leidt tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
6. Er zijn geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake de vergoeding van de proceskosten.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en J.J.T. van den Corput en D.J. van der Vos als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 december 2012.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) H.J. Dekker
JvC