ECLI:NL:CRVB:2012:BY7027
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bepaling buitenlandbijdrage en uitleg woonlandfactor in het kader van de Zorgverzekeringswet
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 juli 2011, waarin zijn beroep tegen een besluit van het College voor zorgverzekeringen (Cvz) ongegrond werd verklaard. De zaak betreft de vaststelling van de buitenlandbijdrage die appellant, woonachtig in Spanje, verschuldigd is op basis van de Zorgverzekeringswet (Zvw). Appellant ontving in 2006 en 2007 een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) en een aanvullend pensioen van de Stichting Spoorweg Pensioenfonds. De Cvz had eerder aan appellant de definitieve jaarafrekeningen over 2006 en 2007 toegestuurd, waarin de buitenlandbijdrage was vastgesteld op respectievelijk € 502,81 en € 508,41.
De rechtbank oordeelde dat appellant niet verzekerd was ingevolge de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en dat de buitenlandbijdrage, die werd ingehouden op zijn pensioen, correct was vastgesteld. Appellant stelde in hoger beroep dat hij in de jaren 2006 en 2007 geen recht had op zorg ingevolge de AWBZ, terwijl hij deze zorg wel nodig had en de kosten zelf had gedragen. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de buitenlandbijdrage moet worden gekwalificeerd als een sociale bijdrage voor de financiering van het Nederlandse sociale zekerheidsstelsel, en niet als een premie voor een ziektekostenverzekering.
De Raad verduidelijkte dat de hoogte van de buitenlandbijdrage is gerelateerd aan de gemiddelde uitgaven voor zorg in het woonland van appellant en dat de woonlandfactor een belangrijke rol speelt in de berekening van deze bijdrage. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door H.J. de Mooij, met J.T.P. Pot als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 19 december 2012.