ECLI:NL:CRVB:2012:BY7027

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-4617 ZVW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling buitenlandbijdrage en uitleg woonlandfactor in het kader van de Zorgverzekeringswet

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 juli 2011, waarin zijn beroep tegen een besluit van het College voor zorgverzekeringen (Cvz) ongegrond werd verklaard. De zaak betreft de vaststelling van de buitenlandbijdrage die appellant, woonachtig in Spanje, verschuldigd is op basis van de Zorgverzekeringswet (Zvw). Appellant ontving in 2006 en 2007 een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) en een aanvullend pensioen van de Stichting Spoorweg Pensioenfonds. De Cvz had eerder aan appellant de definitieve jaarafrekeningen over 2006 en 2007 toegestuurd, waarin de buitenlandbijdrage was vastgesteld op respectievelijk € 502,81 en € 508,41.

De rechtbank oordeelde dat appellant niet verzekerd was ingevolge de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en dat de buitenlandbijdrage, die werd ingehouden op zijn pensioen, correct was vastgesteld. Appellant stelde in hoger beroep dat hij in de jaren 2006 en 2007 geen recht had op zorg ingevolge de AWBZ, terwijl hij deze zorg wel nodig had en de kosten zelf had gedragen. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de buitenlandbijdrage moet worden gekwalificeerd als een sociale bijdrage voor de financiering van het Nederlandse sociale zekerheidsstelsel, en niet als een premie voor een ziektekostenverzekering.

De Raad verduidelijkte dat de hoogte van de buitenlandbijdrage is gerelateerd aan de gemiddelde uitgaven voor zorg in het woonland van appellant en dat de woonlandfactor een belangrijke rol speelt in de berekening van deze bijdrage. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door H.J. de Mooij, met J.T.P. Pot als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 19 december 2012.

Uitspraak

11/4617 ZVW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 juli 2011, 10/3102 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.]
College voor zorgverzekeringen (Cvz)
Datum uitspraak 19 december 2012.
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Cvz heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 november 2012. Appellant is - met voorafgaand bericht - niet verschenen. Cvz heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K. Siemeling.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant woonde in 2006 en 2007 in Spanje en ontving een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) en een aanvullend pensioen van de Stichting Spoorweg Pensioenfonds.
1.2. Ingevolge de - met ingang van 1 januari 2006 in werking getreden - Zorgverzekeringswet (Zvw) is appellant door Cvz als verdragsgerechtigde aangemerkt en heeft hij op grond van verordening (EEG) nr. 1408/71 (Vo 1408/71) recht op zorg in het woonland (Spanje) ten laste van Nederland (het pensioenland). Voor dit recht op zorg is een bijdrage verschuldigd die wordt ingehouden op het Nederlandse pensioen (buitenlandbijdrage). Appellant heeft zich met een E-121 formulier ingeschreven bij het bevoegde orgaan van zijn woonplaats. Door dit orgaan is bevestigd dat hij in Spanje is ingeschreven en dat de kosten van medische zorg ten laste van Nederland komen.
1.3. Bij besluiten van 8 maart 2010 en 22 maart 2010 heeft Cvz aan appellant de definitieve jaarafrekeningen over 2006 en 2007 toegezonden, waarbij de buitenlandbijdrage is vastgesteld op een bedrag van € 502,81 (2006) en op een bedrag van € 508,41 (2007).
1.4. Bij besluit van 15 juni 2010, bestreden besluit, heeft Cvz het bezwaar van appellant tegen de besluiten van 8 maart 2010 en 22 maart 2010 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat appellant niet verzekerd is ingevolge de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en daarvoor ook geen premie hoeft te betalen. Op het pensioen van appellant wordt een buitenlandbijdrage ingehouden voor de kosten van zorg die hij ontvangt in zijn woonland. De bijdrage wordt, zo volgt uit Vo 1408/71 berekend volgens het systeem van het pensioenland. Dat systeem volgt de berekeningsmethodiek van de Zvw en de AWBZ, maar dat betekent niet dat er sprake is van een AWBZ-premie. De buitenlandbijdrage wordt door middel van de woonlandfactor gerelateerd aan het verstrekkingenniveau in het woonland van appellant.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft te kennen gegeven dat hij in de jaren 2006 en 2007 geen recht heeft gehad op zorg ingevolge de AWBZ, terwijl hij deze zorg wel nodig had. De kosten heeft hij zelf gedragen, nu hij is verzekerd in Spanje waar bijverzekeren niet mogelijk is.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Voor de toepasselijke regelgeving wordt verwezen naar de prejudiciële vraagstelling aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) van 26 augustus 2009 (LJN BJ5891) en naar het arrest van het Hof van 14 oktober 2010, Van Delft e.a. (C-345/09; LJN BO1908).
4.2. Zoals de Raad ook in zijn uitspraak van 3 oktober 2012, LJN BX9228, heeft geoordeeld moet de buitenlandbijdrage, mede gelet op de arresten van het Hof van 15 februari 2000 in de zaken C-34/98 en C-169/98 (Commissie-Frankrijk) worden gekwalificeerd als een sociale bijdrage bestemd voor de financiering van (een deel van) het Nederlandse sociale zekerheidsstelsel. De opbrengsten ervan worden toegevoegd aan het Zorgverzekeringsfonds, waaruit Nederland de kosten in verband met de Zvw op grond van internationale verdragen betaalt. Hieruit volgt dat de aan appellant opgelegde buitenlandbijdrage niet kan worden aangemerkt als een premie voor een ziektekostenverzekering als de AWBZ, maar als een wettelijk geregelde sociale bijdrage voor de kosten van een deel van het Nederlandse sociale zorgstelsel.
4.3. Ten overvloede en ter voorlichting van appellant wijst de Raad nog op het volgende. De hoogte van de totale buitenlandbijdrage is gerelateerd aan de gemiddelde uitgaven voor zorg voor een persoon ten laste van de sociale zorgverzekering in het woonland van deze persoon en de gemiddelde uitgaven voor zorg voor een persoon ten laste van de sociale zorgverzekeringen in Nederland. Dit is de zogenoemde woonlandfactor. De regeling daarvan is neergelegd in artikel 6.3.1 van de Regeling zorgverzekering. Met deze woonlandfactor wordt tot uitdrukking gebracht in welke mate de in het woonlandpakket opgenomen zorg zich verhoudt tot de in het Nederlandse pakket (Zvw en AWBZ) opgenomen zorg. Door toepassing van de woonlandfactor draagt appellant niet bij voor (AWBZ-)zorg die niet valt in het Spaanse pakket van de sociale verzekering.
4.4. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt daarom voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij, in tegenwoordigheid van J.T.P. Pot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 december 2012.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) J.T.P. Pot
HD