Uitspraak
11/944 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 22 december 2010, 10/1903 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.]
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 12 december 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. F.H.W. Verberne hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 november 2012. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. J.A.J. Saman. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door V.A.R. Kali.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellante heeft zich vanuit de situatie dat zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, per 30 juli 2009 ziek gemeld met rugklachten. Daarvoor was zij werkzaam geweest als administratief medewerkster bij [naam werkgever] in een omvang van 18 uur per week in de periode van 8 januari 2009 tot en met 30 juni 2009. Aan appellante is een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Appellante heeft diverse keren het spreekuur van een verzekeringsarts van het Uwv bezocht. Na het bezoek op 29 maart 2010, is door het Uwv geconcludeerd dat appellante per 5 april 2010 weer geschikt was voor het verrichten van haar arbeid. Bij besluit van 29 maart 2010 is de ZW-uitkering van appellante beëindigd per 5 april 2010.
1.2. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 10 mei 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt een rapportage ten grondslag van een bezwaarverzekeringsarts van het Uwv van 29 april 2010.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank was er geen aanleiding te twijfelen aan de conclusie van het Uwv dat appellante, ondanks beperkingen in haar belastbaarheid, op en na 5 april 2010 in staat was om (lichte) werkzaamheden te verrichten in een omvang van 18 uur per week als administratief medewerkster in een functie waarbij regelmatig vertreden mogelijk was.
3. In hoger beroep heeft appellante gesteld dat haar psychische beperkingen onderbelicht zijn gebleven en op grond daarvan is door het Uwv de onjuiste conclusie getrokken dat zij op 5 april 2010 weer geschikt was om haar arbeid te verrichten. Appellante heeft in dit verband kort voor de zitting nog een aantal stukken ingezonden die afkomstig zijn van haar huisarts, van diverse (psycho)therapeuten en een psychiater die zij heeft bezocht sinds 5 april 2010. Ter zitting van de Raad heeft appellante verzocht om - zonodig - een onderzoek door een (psychiatrisch) deskundige te laten plaatsvinden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Voor het wettelijk kader wordt verwezen naar onderdelen 7 en 8 van de aangevallen uitspraak.
4.2. Door appellante is niet aannemelijk gemaakt dat op de datum hier in geding nog of al sprake was van zodanige beperkingen, dat deze haar beletten haar eigen arbeid te verrichten. De in hoger beroep ingebrachte gegevens bieden geen duidelijkheid over de datum 5 april 2010 en zijn merendeels afkomstig van therapeuten die geen arts zijn en waarbij appellante geen of slechts een beperkt aantal behandelingen heeft ondergaan. De informatie die wel van een psychiater afkomstig is betreft die van psychiater J. Kool. Appellante is vanaf 6 mei 2011 bij hem onder behandeling en hij heeft bij haar de diagnose Post Traumatisch Stress Syndroom (PTSS) gesteld. Voor de stelling van appellante dat haar klachten, die ten tijde van de datum in geding geduid zijn als depressie, achteraf geduid moeten worden als voortkomend uit het bij haar op 6 mei 2011 vastgestelde PTSS, omdat deze diagnose vaak pas na een half jaar kan worden gesteld, is geen steun te vinden in de stukken. De datum van vaststelling van het PTSS ligt bovendien te ver verwijderd van 5 april 2010 om een oorzakelijk verband aan te nemen. Er bestaat geen aanleiding voor het benoemen van een deskundige.
4.3. In de onderhavige situatie is sprake van een zorgvuldig medisch onderzoek door het Uwv. Appellante is diverse keren onderzocht door een of meer voor het Uwv werkzame verzekeringsartsen terwijl na bezwaar door een bezwaarverzekeringsarts van het Uwv dossieronderzoek is verricht, de aanwezige informatie van de behandelaars opnieuw is bekeken en eigen onderzoek is verricht.
4.4. Uit 4.2 en 4.3 volgt dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 december 2012.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) I.J. Penning
TM