ECLI:NL:CRVB:2012:BY6894

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/568 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Ziektewet-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 december 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een Ziektewet-uitkering aan appellant, die zich op 22 februari 2010 ziek had gemeld terwijl hij een uitkering ontving op basis van de Werkloosheidswet. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had in een besluit van 10 maart 2010 geweigerd om appellant met ingang van die datum een Ziektewet-uitkering toe te kennen, omdat hij volgens het Uwv niet ongeschikt was voor zijn arbeid. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond op 28 mei 2010. Hierop volgde beroep bij de rechtbank, die het beroep ongegrond verklaarde.

In hoger beroep heeft appellant opnieuw betoogd dat hij, gezien zijn fysieke en psychische klachten, per 22 februari 2010 ongeschikt was voor zijn arbeid als tuinbouwmedewerker in de paprikateelt. Hij verwees naar medische informatie van zijn huisarts en PsyQ, en stelde dat de rechtbank niet over een duidelijke werkomschrijving beschikte om tot haar oordeel te komen. Het Uwv heeft in verweer gesteld dat er geen aanleiding was om het standpunt te wijzigen en heeft een rapport van een bezwaarverzekeringsarts overgelegd.

De Raad oordeelde dat het Uwv in hoger beroep voldoende had onderbouwd dat appellant in staat was zijn werkzaamheden te verrichten. De rechtbank had echter niet het juiste beeld van de laatstelijk door appellant verrichte werkzaamheden, wat leidde tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak niet in stand kon blijven. De rechtsgevolgen van het vernietigde besluit werden in stand gelaten, omdat het Uwv voldoende had aangetoond dat appellant per 22 februari 2010 in staat was zijn werkzaamheden te verrichten. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 2.622,- bedroegen.

Uitspraak

11/568 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 12 januari 2011, 10/3865 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.]
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 19 december 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.H. Samama, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingezonden.
Zowel door appellant als door het Uwv zijn nadere stukken ingezonden. Het Uwv heeft een hem door de Raad gestelde vraag schriftelijk beantwoord.
Het onderzoek ter zitting in de zaak heeft plaatsgevonden op 14 november 2012. Voor appellant is mr. Samama verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.H.M. Visser.
OVERWEGINGEN
1. Appellant heeft zich op 22 februari 2010 ziek gemeld vanuit de situatie dat hij uitkering ontving ingevolge de Werkloosheidswet (WW). Bij besluit van 10 maart 2010 heeft het Uwv geweigerd aan appellant met ingang van 22 februari 2010 uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) toe te kennen, omdat hij per die datum niet ongeschikt was voor zijn arbeid. Tegen dit besluit heeft appellant bezwaar gemaakt. Bij besluit van 28 mei 2010 heeft het Uwv dit bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Appellant heeft tegen dat besluit beroep ingesteld.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 28 mei 2010 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Zij heeft daartoe - kort weergegeven - overwogen geen aanleiding te zien het medisch onderzoek, dat ten grondslag ligt aan het bestreden besluit, onzorgvuldig te achten. Voorts heeft zij overwogen dat zij niet twijfelt aan de juistheid van de medische beoordeling. Zij heeft er daarbij op gewezen dat de bezwaarverzekeringsarts de psychische klachten van appellant heeft onderkend en meegenomen in haar onderzoek. Tot slot heeft de rechtbank de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts, dat appellant per 22 februari 2010 in staat was zijn arbeid als tuinbouwmedewerker te verrichten, als juist aanvaard, gelet op de ter zitting door het Uwv gegeven toelichting over de door appellant laatstelijk verrichte werkzaamheden (het pluizen of splitsen van anjers).
3.1. Appellant heeft in hoger beroep opnieuw, onder verwijzing naar hetgeen in bezwaar en beroep is aangevoerd, betoogd dat hij, gelet op zijn fysieke en psychische klachten, per 22 februari 2010 ongeschikt was voor zijn arbeid. Hij heeft daarbij verwezen naar informatie van zijn huisarts van 20 mei 2010 en informatie van PsyQ van 4 augustus 2010 en 3 maart 2011. Naast die brieven van PsyQ heeft appellant ook de conclusies overgelegd uit een psychiatrisch onderzoek op 22 juli 2010 in het kader van de behandeling door PsyQ. Tot slot heeft hij gesteld dat de rechtbank, bij afwezigheid van een duidelijke en uitgebreide werkomschrijving, niet heeft kunnen komen tot het standpunt dat hij zijn arbeid kon verrichten. Appellant heeft nadere stukken ingezonden, waaruit blijkt dat het Uwv in het kader van een andere procedure een werkbeschrijving heeft opgemaakt. Uit die werkbeschrijving blijkt dat appellant laatstelijk in de paprikateelt heeft gewerkt. De rechtbank had derhalve niet een juist beeld van de laatstelijk door appellant verrichte werkzaamheden.
3.2. Het Uwv heeft in verweer gesteld geen aanleiding te zien zijn standpunt, neergelegd in het bestreden besluit, te wijzigen. In reactie op de stellingen van appellant heeft het Uwv een rapport van een bezwaarverzekeringsarts van 18 maart 2011 ingezonden. In dat rapport heeft deze arts, gelet op de opgemaakte werkbeschrijving, onder meer te kennen gegeven dat appellant geschikt was voor zijn werkzaamheden in de paprikateelt.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1. In hoger beroep is tussen partijen niet in geschil dat appellant laatstelijk voor zijn werkloosheid heeft gewerkt als tuinbouwmedewerker in de paprikateelt gedurende 40 uur per week. Omdat appellant zich heeft ziekgemeld vanuit de WW, dient als zijn arbeid te worden aangemerkt soortgelijke arbeid als tuinbouwmedewerker in de paprikateelt bij een soortgelijke werkgever. De in hoger beroep ingebrachte werkomschrijving geldt daarbij als uitgangspunt. Appellant heeft de juistheid van die beschrijving niet betwist.
4.2. De stelling van appellant, dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat bij het bestreden besluit is uitgegaan van een juist beeld van zijn medische klachten en beperkingen, treft geen doel. De rechtbank heeft dit oordeel inzichtelijk en toereikend onderbouwd. De voorhanden zijnde informatie van onder meer de huisarts van appellant en van PsyQ is door de rechtbank in haar oordeelsvorming betrokken. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat dat op onjuiste wijze is gedaan of dat daaraan onjuiste conclusies zijn verbonden.
4.3. Het oordeel van de rechtbank dat appellant per 22 februari 2010 in staat was tot het verrichten van zijn arbeid (het pluizen of splitsen van anjers) is in hoger beroep terecht door appellant bestreden. In hoger beroep staat vast dat het Uwv in bezwaar en de rechtbank in beroep geen juist beeld hebben gehad van de laatstelijk door appellant verrichte werkzaamheden, te weten werkzaamheden als tuinbouwmedewerker in de paprikateelt. Daarmee staat vast dat het oordeel van de rechtbank en het bestreden besluit niet in stand kunnen blijven. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd, het beroep tegen het bestreden besluit moet gegrond worden verklaard en dat besluit moet worden vernietigd.
4.4. De rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit kunnen evenwel in stand blijven. Het Uwv heeft in hoger beroep toereikend onderbouwd dat appellant per 22 februari 2010 in staat was zijn werkzaamheden als tuinbouwmedewerker in de paprikateelt te verrichten. Die onderbouwing is gegeven met de in hoger beroep niet betwiste werkbeschrijving en het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 18 maart 2011 (in samenhang met haar rapport van 5 oktober 2010), waarin wordt betoogd dat appellant met zijn medische klachten en beperkingen in staat is de werkzaamheden van tuinbouwmedewerker in de paprikateelt te verrichten.
5. Er is aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten, bestaande uit kosten voor verleende rechtsbijstand, worden begroot op € 874,- in bezwaar, € 874,- in beroep en € 874,- in hoger beroep, in totaal derhalve € 2.622,-.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 28 mei 2010;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 28 mei 2010 in stand blijven;
- veroordeelt het Uwv in de kosten van appellant in bezwaar, beroep en hoger beroep tot een
bedrag groot € 2.622,-, te betalen aan de griffier van de Raad;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het betaalde griffierecht van € 153,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en H. Bolt en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 december 2012.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) H.J. Dekker
TM