ECLI:NL:CRVB:2012:BY6892
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- J.J.T. van den Corput
- D.J. van der Vos
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de ZW-uitkering van appellant na beoordeling door bezwaarverzekeringsarts
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 december 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant. Appellant had zich op 12 oktober 2009 ziek gemeld, nadat hij eerder een werkloosheidsuitkering ontving en kortstondig als magazijnmedewerker had gewerkt. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beëindigde de ZW-uitkering per 8 maart 2010, omdat appellant niet meer ongeschikt werd geacht voor zijn arbeid. Appellant ging hiertegen in bezwaar, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank vernietigde het besluit van het Uwv, maar liet de rechtsgevolgen in stand, omdat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts.
In hoger beroep heeft appellant betoogd dat de rechtbank de maatstaf voor de arbeid onjuist had vastgesteld, omdat hij zijn laatste werk minder dan een maand had verricht en hij zich beperkt achtte in het uitvoeren van lichte productiewerkzaamheden. De Raad heeft echter geoordeeld dat, gezien de duur van het werk bij de laatste werkgever, dit werk als maatstaf voor de in aanmerking te nemen arbeid moet worden gehanteerd. De Raad concludeert dat de bezwaarverzekeringsarts op goede gronden heeft vastgesteld dat appellant in verband met zijn buikklachten beperkt is, maar niet ongeschikt voor zijn werk. De door appellant ingebrachte medische gegevens vormden geen reden om van dit oordeel af te wijken.
De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank, omdat het hoger beroep niet slaagt. Er zijn geen gronden voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.