ECLI:NL:CRVB:2012:BY6788

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-7233 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering bijstand en niet verschoonbare termijnoverschrijding bij indienen bezwaarschrift

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 december 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, vertegenwoordigd door mr. I. Rhodes, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, die het bezwaar van de appellant tegen een terugvordering van bijstandsuitkeringen niet-ontvankelijk had verklaard. De terugvordering was gebaseerd op het feit dat de appellant zijn bedrijf niet tijdig had beëindigd en dat hij niet tijdig de benodigde informatie had verstrekt. De rechtbank had geoordeeld dat het bezwaarschrift te laat was ingediend, aangezien het college dit pas op 5 juli 2011 had ontvangen, terwijl de bezwaartermijn op 13 mei 2011 was geëindigd. De Raad oordeelde dat de appellant in verzuim was geweest om tijdig bezwaar te maken en dat er geen verschoonbare termijnoverschrijding was. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de beroepsgrond van de appellant niet slaagde. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 18 december 2012.

Uitspraak

11/7233 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 25 november 2011, 11/3644 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.]
college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Datum uitspraak 18 december 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. I. Rhodes, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 november 2012. Voor appellant is verschenen mr. Rhodes. Het college heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant ontving vanaf 11 mei 2010 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) en het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) als beëindigend zelfstandige. Daarbij is aan appellant de verplichting opgelegd zijn bedrijf zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk 3 januari 2011 te beëindigen.
1.2. Bij brief van 29 november 2010 heeft het college appellant verzocht informatie te verschaffen over de beëindiging van zijn bedrijf.
1.3. Bij brieven van 7 februari 2011 en 21 februari 2011 is appellant wederom om informatie verzocht en gewezen op het voornemen van het college de bijstand terug te vorderen indien appellant zijn bedrijf niet tijdig heeft beëindigd.
1.4. Bij besluit van 1 april 2011 heeft het college de gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 14.840,81 van appellant teruggevorderd op de grond dat appellant de verplichtingen die uit de toekenning van bijstand voortvloeien niet is nagekomen.
1.5. Bij brief van 27 april 2011 heeft het college verzocht om nadere gegevens over 2010 in verband met de definitieve vaststelling van de Bbz-uitkering 2010.
1.6. Bij besluit van 25 juli 2011 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 1 april 2011 niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat appellant de bezwaartermijn heeft overschreden en de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het bezwaarschrift te laat is ingediend, nu dat eerst op 5 juli 2011 door het college is ontvangen, terwijl de bezwaartermijn ingevolge artikel 6:6 en 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) was ingegaan op
2 april 2011 en was geëindigd op 13 mei 2011. Dat het college bij brief van 27 april 2011 heeft verzocht om financiële gegevens over het boekjaar 2010 is geen reden om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. De grondslag van de terugvordering is dat appellant bij herhaling heeft geweigerd om gegevens over de beëindiging van zijn bedrijf te overleggen zoals bewijsstukken over de verkoop van het bedrijf. Bij brief van 27 april 2011 is appellant niet opnieuw om (al) deze gegevens gevraagd. Nu het college in de brief van 27 april 2011 evenmin heeft gesteld dat een buiten de termijn ingediend bezwaarschrift alsnog in behandeling zou worden genomen en appellant bovendien heeft nagelaten bij het college naar de betekenis van de brief van 27 april 2011 te informeren (terwijl de bezwaartermijn op dat moment nog liep), kan redelijkerwijs worden geoordeeld dat appellant in verzuim is geweest tijdig bezwaar te maken.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Hij heeft volstaan met een verwijzing naar wat hij in het bezwaarschrift en beroepschrift heeft aangevoerd. Ter zitting heeft appellant aangevoerd dat uit het besluit van 1 april 2011 niet duidelijk blijkt dat de bijstand is vastgesteld. Bij de brief van 27 april 2011 zijn gegevens opgevraagd om het recht alsnog vast te stellen. Appellant mocht er dan ook vanuit gaan dat hij alsnog in de gelegenheid werd gesteld gegevens te overleggen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen wordt in zijn geheel onderschreven. De beroepsgrond van appellant dat er een samenhang bestaat tussen het besluit van 1 april 2011 en de brief van 27 april 2011 slaagt niet. De gegevens die bij de brief van 27 april 2011 zijn opgevraagd hebben betrekking op de gegevens over het boekjaar 2010, zoals de jaarrekening en gegevens over het gezinsinkomen, terwijl de stukken die zijn opgevraagd in de aanloop naar het besluit van 1 april 2011 verband houden met de beëindiging van het bedrijf. De rechtbank heeft op juiste gronden geoordeeld dat er geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.
4.2. Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van R. Scheffer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 december 2012.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) R. Scheffer
RB