ECLI:NL:CRVB:2012:BY6683

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12-3468 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van toegenomen arbeidsongeschiktheid na auto-ongeval en psychische klachten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 december 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Groningen. De appellant, A. te B., had zich op 30 november 2006 ziek gemeld na een auto-ongeval, wat leidde tot nek- en hoofdpijnklachten. Na afloop van de wachttijd werd hem een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) geweigerd, omdat zijn arbeidsongeschiktheid op dat moment onder de 35% werd vastgesteld. De Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 2 december 2008 gaf aan dat hij geschikt was voor passende arbeid.

In maart 2011 meldde de appellant zich opnieuw ziek, met de claim dat zijn arbeidsongeschiktheid was toegenomen. Het Uwv weigerde echter om hem een uitkering toe te kennen, omdat er geen toename van beperkingen werd vastgesteld. De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek dat was uitgevoerd door de verzekeringsarts voldoende zorgvuldig was geweest. De Raad concludeerde dat de klachten van de appellant, waaronder flauwvallen en psychische spanningen, niet als toegenomen beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak konden worden beschouwd. De eerdere oordelen van de rechtbank en het Uwv werden bevestigd, en het hoger beroep van de appellant werd afgewezen. De Raad oordeelde dat er geen gronden waren om de proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

12/3468 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 9 mei 2012, 12/12 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 19 december 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. I.D. Mak, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de zaak met reg.nr. 11/2770 ZW, plaatsgevonden op 7 november 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr Mak. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.I. Damsma. Na de zitting is de behandeling van de zaken gesplitst.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant is op 30 november 2006 uitgevallen voor zijn werk als lasser als gevolg van een auto-ongeval, waarna nek- en hoofdpijnklachten zijn ontstaan. Bij het einde van de wachttijd is hem met ingang van 27 november 2008 een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) geweigerd, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op minder dan 35%. Hierbij is overwogen dat appellant met inachtneming van de voor hem gestelde beperkingen, die zijn vastgelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst van 2 december 2008, geschikt werd geacht voor passende arbeid.
1.2. Bij brief van 17 maart 2011 heeft appellant zich toegenomen arbeidsongeschikt gemeld. Bij besluit van 6 mei 2011 heeft het Uwv geweigerd appellant vanaf 17 maart 2011 in aanmerking te brengen voor een uitkering ingevolge de Wet WIA, omdat geen sprake is van toegenomen beperkingen. Bij besluit van 23 november 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard, waarbij is gewezen op het bepaalde in artikel 55 van de Wet WIA.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, kort weergegeven, geoordeeld dat de rapportages van de (bezwaar)verzekeringsartsen zorgvuldig tot stand zijn gekomen en het Uwv met recht heeft aangenomen dat er geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid uit dezelfde ziekteoorzaak.
3. In hoger beroep benadrukt appellant dat hij per 17 maart 2011 toegenomen arbeidsongeschikt is en deze toename met name gelegen is in de psychische spanningen die hij ervaart. Hij heeft last van veelvuldig flauwvallen en in zeer hoge mate last van opgekropte agressie. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant een verslag van een screenend psychologisch onderzoek van 18 juni 2012 overgelegd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd vormt goeddeels een herhaling van hetgeen hij in beroep naar voren heeft gebracht. Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank de beroepsgronden van appellant uitvoerig besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom deze niet slagen.
4.2. Het ten aanzien van appellant verrichte medisch onderzoek is voldoende zorgvuldig geweest. Appellant is na zijn melding van de toegenomen arbeidsongeschiktheid onderzocht door een verzekeringsarts. Deze heeft na dat onderzoek geen aanleiding gezien voor de conclusie dat de beperkingen van appellant zijn toegenomen. De verzekeringsarts acht appellant dan ook belastbaar conform de eerder opgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 2 december 2008. De bezwaarverzekeringsarts heeft, na kennisname van de informatie van de huisarts van 12 augustus 2011 en de longarts van 26 juli 2011, het oordeel van de verzekeringsarts onderschreven. Daarbij heeft de bezwaarverzekeringsarts uitvoerig gemotiveerd waarom de klachten van appellant, waaronder het flauwvallen als gevolg van hyperventilatie dan wel de (mogelijke) psychische klachten, gezien moeten worden als een andere ziekteoorzaak dan die op grond waarvan appellant gedurende de wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid. Er bestaat geen aanleiding te twijfelen aan het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts, zoals neergelegd in diens rapport van
22 november 2011, dat geen sprake is van toegenomen beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak.
4.3. De in hoger beroep overgelegde medische informatie werpt geen ander licht op de zaak. Het Uwv heeft in het verweerschrift terecht overwogen dat in de FML van 2 december 2008 al rekening is gehouden met de mogelijkheid dat appellant agressief gedrag kan vertonen.
4.4. Uit hetgeen onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad acht geen gronden aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en J.J.T. van den Corput en D.J. van der Vos als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 december 2012.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) H.J. Dekker