11/303 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 8 december 2010, 09/1530 (aangevallen uitspraak)
het college van burgemeester en wethouders van Heerlen (college)
Datum uitspraak 18 december 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.M.A. Straatman-Selij, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 november 2012. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Straatman-Selij. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.P.H.M. Quaedvlieg.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Aan appellante, voorheen woonachtig in de gemeente Landgraaf, is op 14 oktober 2008 een woning toegewezen in de gemeente Heerlen. Appellante heeft bij de gemeente Landgraaf bijzondere bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) aangevraagd voor verhuis- en inrichtingskosten. De intergemeentelijke sociale dienst Brunssum Onderbanken Landgraaf (ISD) heeft bij besluit van 8 januari 2009 de aanvraag afgewezen voor zover deze ziet op de inrichtingskosten. Hieraan heeft de ISD ten grondslag gelegd dat ingevolge artikel 40 van de WWB recht bestaat op bijstand jegens het college waar appellante woonplaats heeft. Zij kon voor de inrichtingskosten een aanvraag indienen bij de gemeente Heerlen.
1.2. Op 21 januari 2009 heeft appellante vervolgens bij de gemeente Heerlen bijzondere bijstand voor inrichtingskosten aangevraagd tot een bedrag van € 1.491,89. Bij besluit van 24 maart 2009 heeft het college voor die kosten een bedrag van € 441,89 aan bijzondere bijstand toegekend, waarbij op het gevraagde bedrag een lening van € 1.000,-- en een drempelbedrag van € 50,-- in mindering zijn gebracht. Appellante is in november 2008 bij een kennis de lening aangegaan om de inrichtingskosten te kunnen betalen.
1.3. Bij besluit van 21 juli 2009 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellante tegen het besluit van 24 maart 2009 ongegrond verklaard. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat appellante ten behoeve van de inrichtingskosten een lening is aangegaan, zodat met betrekking tot de kosten die overeenkomen met het bedrag van de lening sprake was van een aanvraag om bijstand voor de aflossing van een schuld als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder f, van de WWB.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daarbij heeft appellante, samengevat, het volgende aangevoerd. Bij de aanvraag om bijzondere bijstand bij de gemeente Landgraaf is haar te kennen gegeven dat de gemeente Heerlen zou moeten beslissen over de inrichtingskosten, maar dit pas kon doen nadat de gemeente Landgraaf de aanvraag om verhuiskosten had toegekend. Een eerdere aanvraag bij de gemeente Heerlen zou niet in behandeling worden genomen. Appellante heeft daarom pas na 8 januari 2009 bij de gemeente Heerlen de aanvraag om inrichtingskosten ingediend. Verder heeft appellante ter zitting gesteld dat een medewerker van de gemeente Heerlen haar telefonisch heeft aangeraden geld bij een vriendin te lenen. Door deze gang van zaken is sprake van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 49 van de WWB.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder f, van de WWB, zoals dat artikel luidde ten tijde hier van belang, heeft degene die bijstand vraagt ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast en die overigens bij het ontstaan van de schuldenlast, dan wel nadien, beschikte of beschikt over de middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, geen recht op bijstand. In artikel 49, aanhef en onder b, van de WWB, zoals dat artikel luidde ten tijde hier van belang, is de mogelijkheid opgenomen om in afwijking van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder f, van de WWB bijzondere bijstand te verlenen indien daartoe zeer dringende redenen bestaan en de in onderdeel a van dat artikel genoemde mogelijkheid geen uitkomst biedt.
4.2. Vast staat dat appellante in november 2008 bij een kennis een lening van € 1.000,-- is aangegaan voor de inrichtingskosten van haar nieuwe woning. Daarbij is een maandelijks aflossingsbedrag van € 50,-- afgesproken. Het college heeft dan ook terecht geoordeeld dat artikel 13, eerste lid, aanhef en onder f, van de WWB aan toekenning van de gevraagde bijstand voor € 1.000,-- in de weg staat. De beroepsgrond dat sprake is van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 49, aanhef en onder b, van de WWB slaagt niet. Appellante heeft haar stelling dat de gemeente Heerlen een aanvraag om inrichtingskosten niet in behandeling zou nemen zolang de ISD niet had beslist op de aanvraag om verhuiskosten, niet aannemelijk gemaakt. Dat een medewerker van de gemeente Heerlen appellante telefonisch heeft geadviseerd om een lening bij een vriendin aan te gaan, heeft appellante evenmin aannemelijk gemaakt.
4.3. Uit 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en M. Hillen en W.H. Bel als leden, in tegenwoordigheid van M. Sahin als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 december 2012.